HC'S WEEK 13 Flashcards

1
Q

Noem 8 functies van de huid?

A
  • barriere functie: UV, micro-organismen, etc.
  • handhaven intern milieu: vocht & temperatuur
  • pijn en temperatuur voelen
  • isolatie voor warmte en kou
  • opslagplaats voor energie
  • omzetten vitamine D
  • stootkussen
  • intermenselijk contact
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welke 3 lagen bestaat de huid?

A

Epidermis = opperhuid
Dermis = lederhuid
Subcutis = onderhuids bind/vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke 5 lagen bestaat de epidermis?

A

Stratum corneum
Stratum lucidum
Stratum granulosum
Stratum spinosum
Stratum basale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 6 bouwstenen van de epidermis?

A
  • keratinocyten = hoorncellen
  • melanocyten = pigmentcellen
  • langerhanscellen = immuuncellen
  • merkelcellen
  • vrije zenuwuiteinden
  • GEEN bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 3 kenmerken van een melanocyt?

A
  • ieder mens even veel
  • bij donkere huid groter (aantal) melanosomen
    = meer eumelanine
  • bij blanke huid meer pheomelanine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke unit wordt gevormd door keratinocyten en melanocyten?

A

Epidermale-melanocytaire unit
- melanocyten omgeven met hun uitlopers de keratinocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer speelt er huidskleurverandering op?

A

Als de melanosomen van de melanocyten naar de keratinocyten zijn gemigreerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem 6 kenmerken van de dermis?

A
  • overgang dermis-epidermis = basale membraan
  • papillen –> stevigheid
  • bloedvaten –> temperatuur regulatie
  • dikte 1-3 mm
  • fibroblasten –> tussenstof
  • adnexen (= huidaanhangsels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 2 moleculen zijn belangrijk voor de basale membraan?

A
  • desmosomen
  • hemi-desmosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt de grens tussen de dermis en de epidermis genoemd als je kijkt vanaf de epidermis?

A

Retelijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt de grens tussen de dermis en de epidermis genoemd als je kijkt vanaf de dermis?

A

Dermale papil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke structuren vormen samen de dermale matrix? (7)

A
  • fibroblasten
  • collageenvezels
  • elastinevezels
    Hiertussen:
  • glycosaminoglycanen
  • chondroitinesulfaat
  • dermatansulfaat
  • hyaluronzuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef 2 voorbeelden van adnexen?

A
  • haarfollikel
  • talgklier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 2 kenmerken van adnexen?

A
  • kunnen niet opnieuw vormen bij een litteken/wond
  • talgklieren secreteren via het haarzakje naar buiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 2 soorten zweetklieren bestaan er?

A
  • eccriene zweetklieren: dermis/subcutis
  • apocriene zweetklieren: diep in subcutis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem 3 functies van eccriene zweetklieren?

A
  • thermoregulatie
  • terugresorptie Na+
  • homeostase water & elektrolyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van apocriene zweetklieren?

A

Onder invloed van androgenen secreet door bacteriën omgezet, waardoor vorming van specifieke lichaamsgeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 6 functies van de dermis?

A
  • mechanische bescherming
  • thermoregulatie
  • aanvoer voedingsstoffen/zuurstof
  • aanvoer ontstekingscellen
  • pijn- en tastzin
  • aanvoer keratinocyten en melanocyten bij wondherstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke structuren bevinden zich in de subcutis? (4)

A
  • vetcellen/lipocyten
  • bindweefsel netwerk
  • bloedvaten
  • zenuwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 4 functies van de subcutis?

A
  • energiereserve
  • isolatie
  • waterreservoir
  • stootkussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem de 4 stappen van het diagnostisch proces van de dermatologie?

A
  1. Dermatologisch onderzoek mbv PROVOKE
  2. Kiezen van meest kenmerkende verandering van
    de huid
  3. Aflopen differentiële diagnose
  4. Kiezen van (waarschijnlijkheids)diagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar staat PROVOKE voor?

A

P = Plaats = voorkeurslocaties, symmetrie
R = Rangschikking = annulair, herpetiform, hoe ziet
het er uit (leasies t.o.v. elkaar)
O = Omvang = aantal, grootte
V = Vorm
O = Omtrek = lijnscherp, scherp, onscherp
K = Kleur = erytheem, geel, blauw
E = Effluorescenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem de 8 groepen effluorescenties volgens Darier?

A
  1. Erytheem
  2. Papuleuze dermatosen
  3. Erythemato(papulo)squameuze dermatosen
  4. Eczemen
  5. Vesico(bulleuze)dermatosen
  6. Idem 5
  7. Pustuleuze dermatosen
  8. Tumoren en zwellingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geef heel veel voorbeelden van effluorescenties?

A

Macula, purpura, urtica, tumor, squama, erosie, lichenificatie, dyschromie, teleangiëctasie, nodus, bulla, vesicula, crusta, excoriatie, erytheem, papula, plaque, pustula, comedo, ulcus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is een macula & geef 2 kenmerken?

A

Macula = vlek
- omschreven kleurverandering in niveau huid
- zonder andere dermale/epidermale afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is lichenificatie & geef 2 kenmerken?

A

Lichenificatie = vergroving van huidreliëf
- rhagaden = kloven/fissuren
- xerosis = droge huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 3 effluorescenties zijn te vinden bij een casus acne vulgaris?

A
  • pustula = pukkels
  • comedo = mee-eters
  • papula = rode bultjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de 3 fasen van wondgenezing?

A
  1. Inflammatoire fase = direct - 2 weken
  2. Proliferatieve fase = uren - dagen/weken/mnd
  3. Regeneratieve fase = 2/3 wk - 1(+) jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Uit welke 2 soorten respons bestaat de eerste fase van wondgenezing, de inflammatoire fase?

A
  • vasculaire respons = bloeding stelpen
  • cellulaire respons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke 5 kenmerken behoren tot de cellulaire respons van de inflammatoire fase van de wondgenezing?

A
  • invasie in wond (leukocyten)
  • fagocytose micro-organismen (macrofagen)
  • necrose (enzymen)
  • aantrekken fibroblasten (cytokinen)
  • angiogenese (groeifactoren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Noem 4 kenmerken van de proliferatieve fase van de wondgenezing?

A
  • re-epithelialisatie van huidoppervlak
  • neoangiognese: nieuwe vaatvoorziening
  • vorming granulatieweefsel en ECM (collageen)
  • wondrand contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem de 3 stappen van neoangiogenese dat plaatsvindt tijdens de proliferatieve fase van de wondgenezing?

A
  1. Groei van nieuwe vaten
  2. Anastemosering aan pre-existente vaten
  3. Koppelen van vaten in wondgebied
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Door welke 5 factoren wordt neoangiogenese gestimuleerd?

A
  • cytokines
  • laag zuurstofgehalte
  • melkzuur
  • VEGF (door macrofagen)
  • FGF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Geef 2 kenmerken van de regeneratieve fase van de wondgenezing?

A
  • herschikking van collageenvezels
  • atresie van bloedvaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de definitie van een chronische wond?

A

Niet genezende wonden
Geen anatomische en functionele integriteit binnen 3 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de oorzaak van een chronische wond/in welke fase van de wondgenezing gaat er iets mis?

A

Persisterende inflammatiore fase
Verstoorde balans tussen pro-inflammatoire en anti-inflammatoire cytokinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke 5 factoren IN de wond resulteren in een stagnatie van de wondgenezing?

A
  • bacteriële infectie
  • inadequate behandeling
  • slecht wond klimaat: inadequate behandeling
  • vreemd lichaamsmateriaal
  • maligniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke 5 factoren ROND de wond resulteren in een stagnatie van de wondgenezing?

A
  • slechte doorbloeding
  • oedeem
  • neuropathie of druk
  • status na radiotherapie
  • terugkerend trauma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke 6 systemische factoren resulteren in een stagnatie van de wondgenezing?

A
  • comorbiditeit
  • leeftijd
  • slechte voedingstoestand
  • medicatie: corticosteroïden, NSAIDs
  • obesitas
  • roken/alcohol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Noem 2 externe factoren die resulteren in de stagnatie van de wondgenezing?

A
  • onvoldoende wondzorg
  • compressietherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke wond wordt veroorzaakt door langdurige hypertensie?

A

Ulcus hypertensivum
Ulcus van Martorell

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Vanaf welke huidlaag krijg je bij een wond geen regeneratie meer maar alleen herstel?

A

Wond in de dermis of dieper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is exantheem?

A

Vlekjesziekte of rash
Huiduitslag als uiting van een algemene aandoening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Uit welke 2 soorten effluorescenties bestaat exantheem?

A

Macula = vlekjes
Papels = bultjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke 2 vormen van maculopapuleus exantheem bestaan er?

A

Morbilloform = grofvlekkig
Rubelliform = fijnvlekkig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe noem je uitslag op de slijmvliezen?

A

Enantheem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Noem 3 groepen oorzaken van exantheem?

A
  • infectieus: bacterieel of viraal
  • niet-infectieus: allergie, auto-immuunziekte,
    vasculitis
  • overig: geneesmiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

8 dingen die je moet vragen bij de anamnese van een patiënt met exantheem?

A
  • leeftijd
  • voorgeschiedenis
  • medicatie
  • immuunstatus
  • koorts & beloop van de koorts
  • vaccinatie status
  • voorafgaande contacten met besmettelijke ziekten
  • bijkomende klachten en symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Noem de 6 klassieke kinderexanthemen?

A

1e ziekte = mazelen/morbilli
2e ziekte = roodvonk/scarlatina
3e ziekte = rode hond/rubella
5e ziekte = erythema infectiosum
6e ziekte = exanthema subitum
Waterpokken/varicella

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Noem 7 voorbeelden van niet-klassieke exanthemen (bij kinderen)?

A
  • viraal exantheem, eci
  • mononucleosis infectiosa
  • petechiën bij meningitis
  • ziekte van Kawasaki
  • erythema multiforme
  • hand- voet en mondziekte
  • Gianottie crostisyndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Noem de verwekker, incubatietijd, symptomen en voorkeursleeftijd van de mazelen/morbilli?

A

Verwekker = paramyxovirus
Incubatietijd = 8-14 dagen
Voorkeursleeftijd = 0,5-4 jaar
Symptomen = koorts, conjunctivitis, rhinitis en hoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn morfologische uitingen van mazelen/morbilli?

A

Exantheem = grofvlekkig, confluerend maculopapuleus exantheem
Enantheem = koplikvlekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn 2 risicogroepen voor het krijgen van de mazalen/morbilli?

A
  • kinderen < 1 jaar
  • pasgeborenen van niet-immune moeders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Noem 2 kenmerken van koplikvlekken bij de mazalen/morbilli?

A
  • kleine witte vlekken op mondslijmvlies
  • prodromale fase = vlak voor hoogtepunt ziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is het beloop van de mazelen/morbilli?

A
  • meestal zelflimiterend
  • hoge koorts, rhinitis, conjunctivitis
  • na 3-7 dagen exantheem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Noem 4 complicaties van de mazelen/morbilli?

A

5-10% otitis media of pneumonie
0,1% encefalitis of myocarditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is de diagnostiek en het beleid rondom de mazelen/morbilli? (2)

A
  • diagnostiek middels IgM antistoffen
  • rijksvaccinatieprogramma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Noem de verwekker, incubatietijd, voorkeursleeftijd en symptomen bij roodvonk/scarlatina?

A

Verwekker = groep A streptococcus pyogenes
Incubatietijd = 2-7 dagen
Voorkeursleeftijd = 2-10 jaar
Symptomen = koorts, keelontsteking, gezwollen cervicale klieren, soms vervelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn de morfologische uitingen van roodvonk/scarlatina? (2)

A

Exantheem = puntvormig, rood, ruw exantheem
- narcosekapje vrij van uitslag
Enantheem = frambozentong (rood met opgezette papels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het beloop van roodvonk/scarlatina?

A

Doorgaans mild

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Noem 2 risicogroepen van roodvonk/scarlatina?

A
  • anatomische afwijkingen in KNO gebied
  • syndroom van Down
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Noem de vroege en late complicaties van roodvonk/scarlatina?

A

Vroeg = peritonsillair abces/infiltraat, otitis media acuta, sepsis, STSS
Laat = acuut reuma, poststreptokokken glomerulonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is het beleid en de diagnostiek rondom roodvonk/scarlatina? (5)

A
  • vooral klinische diagnose, lab weinig zinvol
  • afwachtend beleid
  • antibiotica bij ernstige ziekte of risicogroepen
  • kinderen mogen naar school/creche
  • doormaken infectie geen garantie voor immuniteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Noem de verwekker, incubatietijd, voorkeursleeftijd en symptomen van rode hond/rubella?

A

Verwekker = rubellavirus
Incubatietijd = 12-23 dagen
Voorkeursleeftijd = 6-12 jaar
Symptomen = bovenste luchtweginfectie, lymfadenopathie, soms gewrichtsklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat zijn de morfologische uitingen van rode hond/rubella? (2)

A

Exantheem = kleinvlekkig maculopapuleus, confluerend op romp en gelaat
- eerst romp, dan gelaat
- eerst maculopapulair, dan confluerend
Enantheem = kleine ronde vlekjes op palatum molle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Noem 3 complicaties die kunnen optreden bij rode hond/rubella?

A
  • trombocytopenische purpura
  • encefalitis
  • Guillain-Barre syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Welke risicogroep is er voor rode hond/rubella?

A

Zwangeren, vooral in 1e trimester
WANT congenitaal rubella syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat zijn de gevolgen van het congenitaal rubella syndroom? (4)

A

Aangeboren afwijkingen
- microcephalie
- glaucoom
- doofheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is het beloop van rode hond/rubella?

A
  • doorgaans mild, zelflimiterend
  • eerst luchtweginfectie met lymfadenopathie, daarna exantheem met koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat is de diagnostiek en beleid rondom rode hond/rubella? (3)

A
  • diagnostiek middels IgG antistoffen
  • bij zwangeren diagnostiek met IgM en IgG
  • rijksvaccinatieprogramma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Noem de verwekker, incubatietijd, voorkeursleeftijd en symptomen bij erythema infectiosum?

A

Verwekker = humaan parvovirus B19
Incubatietijd = 7-21 dagen
Voorkeursleeftijd = 4-10 jaar
Symptomen = malaise, koorts, gewrichtspijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat zijn de morfologische kenmerken van het exantheem te zien bij erythema infectiosum? (5)

A
  • erytheem wangen
  • maculopapuleus strekzijde ledematen
  • soms op billen of romp
  • exantheem is wegdrukbaar en roze-rood
  • begin scherp begrensd, later confluerend met
    centrale verbleking (guirlandes)
    GEEN enantheem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is het beloop van erythema infectiosum?

A

Zelflimiterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Noem 2 risicogroepen bij erythema infectiosum?

A
  • niet-immune zwangeren
  • patiënten met chronische hemolytische anemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Noem 2 complicaties bij erythema infectiosum?

A
  • aplastische crise bij patiënten met chronische
    hemolytische anemie
  • intra-uteriene vruchtdood/spontane abortus bij
    infectie zwangere < 20 weken
76
Q

Wat is de diagnostiek en beleid bij erythema infectiosum? (3)

A
  • diagnostiek meestal niet nodig
  • expectatief beleid
  • bij zwangeren met mogelijke besmetting kan
    antistofbepaling aangeboden worden
77
Q

Noem de verwekker, incubatietijd, voorkeursleeftijd en symptomen bij exanthema subitum?

A

Verwekker = humaan herpesvirus type 6A/B
Incubatietijd = 5-14 dagen
Voorkeursleeftijd = 3 maanden - 3 jaar
Symptomen = hoge koorts zonder focus, na koorts ontstaat exantheem

77
Q

Noem de verwekker, incubatietijd, voorkeursleeftijd en symptomen bij exanthema subitum?

A

Verwekker = humaan herpesvirus type 6A/B
Incubatietijd = 5-14 dagen
Voorkeursleeftijd = 3 maanden - 3 jaar
Symptomen = hoge koorts zonder focus, na koorts ontstaat exantheem

78
Q

Noem de morfologische kenmerken van het exantheem bij exanthema subitum? (2)

A
  • fijn, maculopapulair exantheem
  • begint op romp, verdwijnt via ledematen
    GEEN enantheem
79
Q

Wat is het beloop bij exanthema subitum?

A

Zelflimiterend

80
Q

Noem 3 mogelijke complicaties bij exanthema subitum?

A
  • afstotingsreacties
  • pneumonie
  • encefalitis
81
Q

Noem een risicogroep voor exanthema subitum?

A

Immuungecompromitteerde patiënten

82
Q

Wat is de diagnostiek en beleid rondom exanthema subitum?

A
  • serologie mogelijk maar niet routinematig
  • preventie niet mogelijk: bijna alle kinderen na 2e
    levensjaar seropositief
  • HHV-6 blijft latent aanwezig, in wisselende mate
    uitgescheiden in speeksel
  • expectatief beleid
83
Q

Noem de verwekker, incubatietijd, voorkeursleeftijd en symptomen bij waterpokken/varicella?

A

Verwekker = varicella zoster virus
Incubatietijd = 1-21 dagen
Voorkeursleeftijd = 0-4 jaar
Symptomen = lichte koorts, algehele malaise, exantheem met jeukklachten

84
Q

Noem … kenmerken van het exantheem bij waterpokken/varicella?

A
  • macula die snel overgaan in blaasjes en crusteuze
    laesies
  • laesies ontstaan niet synchroon, dus alle stadie
    tegelijkertijd aanwezig
  • stadia = maculae, vesikels, pustels, crustae
  • aanwezigheid laesies behaarde hoofdhuid
85
Q

Ook enantheem bij waterpokken/varicella?

A

Ja, vesikels of ulcera op mondslijmvlies

86
Q

Wat is het beloop van waterpokken/varicella?

A

Koorts
Algehele malaise
Ontstaan blaasjes die overgaan in pustels en korstjes

87
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste complicaties bij waterpokken/varicella?

A

Bacteriële superinfectie: cellulitis, artritis, osteomyelitis = door krabben
Meningo-encefalitis
Pneumonie

88
Q

Noem 3 risicogroepen voor waterpokken/varicella?

A
  • immuungecompromitteerde patiënten
  • zwangeren 13-20 weken
  • pasgeborenen
    CAVE congenitaal varicella syndroom
89
Q

Welk ziektebeeld kan er ontstaan uit een latente varicella zoster infectie?

A

Herpes zoster/gordelroos

90
Q

Wat is de diagnostiek en het beleid bij waterpokken/varicella? ()

A
  • diagnose meestal klinisch gesteld
  • op indicatie PCR uit blaasjes op VZV IgG
    antistoffen
  • bij niet-immune zwangeren/pasgeborenen kan
    VZV immunoglobulinen gegeven worden
  • vaccinatie mogelijk maar niet standaard toegepast
91
Q

Wat voor soort ziekte is de ziekte van Behcet?

A

Auto-inflammatoire ziekte = ontsteking eigen lichaamscellen, soms gepaard gaande met koorts

92
Q

Beschrijf de typische Behcet patiënt? (3)

A
  • pijnlijke orale aften –> allepatiënten –> afvallen
  • pijnlijke genitale zweren
  • pijnlijke pustels
93
Q

De ziekte van Behcet is een systeemsziekte. Noem 7 voorbeelden van systemische manifestaties van de ziekte van Behcet?

A
  • 98% orale ulceraties
  • 80% huidlaesies/genitale ulceraties
  • 50% oculaire ziekte
  • 45% gewrichtsklachten
  • 5-25% neurologische klachten
  • 0-25% gastro-intestinale problematiek
  • 16% vasculaire ziekte
94
Q

Wat zijn de 4 meest aangedane lokaties bij de ziekte van Behcet?

A
  • oog: uveïtis posterior/anterior –> blindheid
  • huid: folliculitis, erythema nodosum, steriele
    pustels
  • genitaliën
  • tractus digestivus
95
Q

Wat is de samenhang tussen de ziekte van Behcet en gewrichtproblematiek? (4)

A
  • 67% krijgt artralgie = pijlijke, niet-inflammatoire gewrichten
  • 30% krijgt ook artritis
  • vooral knieën en enkels
  • ook inflammatoire rugpijn
96
Q

Wat is de enige test waarmee de ziekte van Behcet is aan te tonen?

A

Pathergie test

97
Q

Welke 2 onderverdelingen zijn te maken bij neuro-Behcet?

A
  • parenchymale CNS-betrokkenheid: incl.
    hersenstam en ruggenmerg
    • soms meningo-encefalitis
  • non-parenchymale CNS-betrokkenheid
    = neurovasculaire Behcet
    • sinus trombose, arteriële occlusie, aneurysma
98
Q

5 kenmerken van betrokkenheid tractus digestivus bij de ziekte van Behcet?

A
  • vooral ileocoecaal
  • vaker bij Aziaten
  • ulceratief
  • ontstekingsinfiltraat
  • geen granulomen
99
Q

Wat is de klassieke onderverdeling van vasculitiden? (4)

A
  • grote vaten
  • middelgrote vaten: Kawasaki, polyarteritis nodosa
  • kleine vaten: ANCA, immuuncomplexen
  • variabel in alle vaten: Behcet
100
Q

Noem 4 minder bekende symptomen bij de ziekte van Behcet?

A
  • gastro-intestinale ulcera
  • psychiatrische uiting
  • longbloedingen
  • epidydimitis
101
Q

Noem 4 triggers van de ziekte van Behcet?

A
  • streptococcen
  • herpes
  • HSP65
  • retinal S-proteïne
102
Q

Beschrijf de pathogenese van de ziekte van Behcet? (6)

A
  • APC’s overmatig geactiveerd door triggers
  • leidt tot regulatiestoornissen, productie van pro-
    inflammatoire cytokinen, stimulatie T-cellen en
    neutrofiele granulocyten
  • neutro’s zorgen voor positieve patherietest,
    doordat er influx in de weefsels is
  • leidt tot weefselschade, endotheelschade,
    inflammatie en vasculitis
  • beloop van uveïtis = ongunstig
  • associatie met HLA-B51 gen
103
Q

Noem 3 (groepen) toegepaste geneesmiddelen bij de ziekte van Behcet?

A
  • thalomide: grijpt in op het DNA
  • prednison/azathioprine/cyclosporine/
    mycofenolaat mofetil: remmen T-cellen
  • colchicine: remmen neutrofielen granulocyten
104
Q

Leg uit hoe de behandeling van de ziekte van Behcet verder werkt? (5)

A
  • step-up behandeling
  • start met lokale steroïdenzalf, als dit onvoldoende
    werkt dan overstappen op systemische therapie
  • lange termijn: overstap steroïdsparende
    medicatie, zoals methotrexaat, azathioprine of
    colchicine
  • adalimumab ook minder actieve uveïtis
  • apremilast veelbelovend maar veel bijwerkingen
105
Q

Kenmerken van behandeling anti-TNF/thalomide? (3)

A
  • gecontraindiceerd bij zwangeren
  • bewezen effectief
  • bij therapie refractaire ziekte
106
Q

Welke 3 processen staan centraal bij de pathogenese van systemische sclerose/sclerodermie?

A
  • fibrosering = orgaandysfunctie
  • endotheeldysfunctie = vasculopathie
  • immuuncel activatie = productie auto-antistoffen
    en inflammatie
107
Q

Leg middels 3 punten de vasculopathie uit die plaatsvindt bij systemische sclerose?

A
  • initiële (onbekende) trigger leidt tot endotheel
    activatie
  • endotheelcel schade (endotheel disfunctie)
  • disfunctionele angiogenese
    • toename VEGF en ET-1
108
Q

Wat zijn 2 gevolgen van de endotheelschade bij vasculopathie bij systemische sclerose?

A
  • toename vasoconstrictieve, trombogene,
    mitogene en pro-inflammatoire factoren
  • afname vasodilaterende, anti-trombogene, anti-
    mitogene factoren
109
Q

Op welke 2 manieren kan vasculopathie zich uiten bij systemische sclerose?

A
  • vasoconstrictieve complicaties: Raynaud,
    hypertensie pulmonale arteriën
  • vasodilaterende complicaties: teleangiëctasieën,
    watermeloenmaag
110
Q

Wat zijn kenmerken van digitale ulcera bij systemische sclerose? (6)

A
  • 44% van de SSc patiënten
  • zeer pijnlijk
  • persisterend en terugkerend door slechte
    genezing: verlittekening, infecties, weefselverlies
  • verlies van functie
  • misvormend
  • amputatie
111
Q

Waarom werkt immunosuppressie niet bij het voorkomen van fibrosering bij systemische sclerose?

A

Eenmaal geactiveerde fibroblasten zullen geactiveerd blijven, dus immunosuppressie werkt niet.
Activatie van fibroblasten = verlittekening en weefselschade als gevolg

112
Q

Het patroon van de soort auto-antistof die te vinden is bij systemische sclerose kan voorspellend zijn voor welke organen aangedaan zullen raken - geef 3 voorbeelden?

A
  • Scl-70 = ILD/interstitial lung disease
  • Th/To = pulmonale hypertensie
  • PM-Scl75 = myositis
113
Q

Noem kenmerken van diffuse systemische sclerose? (2)

A
  • uitgebreide huid betrokkenheid
  • meer nadruk op long betrokkenheid
114
Q

Noem kenmerken van gelimiteerde systemische sclerose? (5)

A
  • calcinose (kalkafzettingen)
  • Raynaud
  • slikproblemen
  • gewrichtsklachten
  • teleangiëctasieën
115
Q

Geef voorbeelden van directe en indirecte schade aan het hart bij systemische sclerose?

A

Direct: verlittekening hartspier = zeldzaam
Indirect: vasculopathie = door fibrosering van de longvenen ontstaat hypertrofie van het hart

116
Q

Waardoor ontstaan slikproblemen bij systemische sclerose?

A

Oesophagus kan fibroseren, waardoor verminderde motiliteit

117
Q

2 primaire gevolgen van systemische sclerose?

A
  • pulmonale parenchymale ziekte
    • NSIP = non-specific interstitial pneumonia
    • UIP = usual interstitial pneumonia
    • organiserende pneumonie
    • emfyseem + pulmonaire fibrose
  • vasculaire ziekte
    • pulmonale hypertensie
    • diffuse alveolaire bloeding
118
Q

Wat is op de X-thorax het verschil tussen een NSIP en een UIP?

A

NSIP = tijdelijk, homogeen beeld
UIP = heterogeen, vlekkig en irregulair

119
Q

Behandelmogelijkheden bij fibrose? (6)

A
  1. Methotrexaat
  2. Cyclofosfamide: vooral bij longbetrokkenheid
    • alternatief = MFM want minder bijwerkingen
  3. Hematologische stamceltransplantatie
    OF
    - nintedanib = tyrosine kinase remmer: remming
    fibroblast activatie, bij longbetrokkenheid
    - PPARy liganden
    - ACE-remmers: bij nierbetrokkenheid
120
Q

Welke 2 groepen verwekkers veroorzaken meestal bacteriële huidinfecties?

A
  • grampositieve kokken
    • staphylococcus aureus
    • streptococcus pyogenes (= meestal groep A
      streptokokken, maar soms B, C of G)
  • gramnegatieve staven
    • pseudomonas aeruginosa
121
Q

Wat zijn pyodermieën?

A

Pusvormende huidinfecties door S. Aureus of S. Pyogenes

122
Q

Noem 6 pyodermieën, van ondiep naar diep?

A
  • impetigo vulgaris/bullosa = krentenbaard
    = infectie stratum corneum
  • ecthyma/ulcus
  • folliculitis/furunkel/carbunkel = infectie van de
    adnexen
  • erysipelas = infectie dermis tot oppervlakkige
    subcutis
  • cellulitis = infectie subcutis
  • fasciitis necroticans
123
Q

Noem 5 kenmerken van impetigo vulgaris/krentenbaard?

A
  • oppervlakkig met goudgele korsten op een
    erythemateuze bodem
  • 90% S. Aureus en 10% S. Pyogenes
  • besmettelijk
  • jonge kinderen
  • primair/secundair
124
Q

Wat is de therapie voor impetigo vulgaris/krentenbaard? (3)

A
  • therapie lokaal = korsten afwassen
    • aseptisch en antibiotisch
  • therapie per os = antibiotisch flucloxacilline
    CAVE bij streptokokken groep A wel systemisch behandelen
125
Q

Wat is de pathogenese van impetigo bullosa?

A

Exfoliatieve toxinen geproduceerd door S. Aureus
- groep II coagulase-positieve stafylokokken

126
Q

Welke therapie is geïndiceerd bij impetigo bullosa?

A

Antibiotica oraal of lokaal

127
Q

Wat gebeurt er als je de groep II coagulase-positieve stafylokokken, die impetigo bullosa veroorzaakt, elders in je lichaam hebt?

A

Dan krijg je huidmanifestatie van de infectieziekte, namelijk SSSS = staphylococcal scalded skin syndrome –> intraveneus AB

128
Q

Noem 7 secundaire infecties bij een verstoorde huid barriere?

A
  • eczeem
  • wonden/trauma
  • chronisch (lymf)oedeem
  • navelstomp
  • herpes simplex/zoster
  • schimmel infecties
  • parasitaire infecties
129
Q

Noem 2 kenmerken van een ecthyma/ulcus?

A
  • diepere, necrotiserende variant van impetigo
  • vaak streptokokken of PVL-positieve S. Aureus
130
Q

Noem 3 kenmerken van folliculitis?

A

= oppervlakkige ontsteking haarzakjes
- S. Aureus
- provocatie door scheren/trauma, occlusie of
topicale corticosteroïden

131
Q

Noem 3 behandelingsmogelijkheden bij folliculitis?

A
  • provocerende handeling staken
  • antiseptica
  • antibiotica
132
Q

Noem 4 kenmerken van furunkel/carbunkel?

A
  • acuut necrotiserende ontsteking van haarzakje
  • koorts, malaise
  • S. Aureus
  • furunculosis = terugkerende infecties
    • door dragerschap S. Aureus in de neus
133
Q

Noem 3 behandelingsmogelijkheden van furunkel/carbunkel?

A
  • ontlasten
  • antibiotica
  • desinfectie
134
Q

Wat is erysipelas?

A

Acute bacteriële infectie van de dermis, oppervlakkige subcutis & oppervlakkige lymfevaten

135
Q

Noem de verwekker en symptomen van erysipelas?

A

Verwekker = S. Pyogenes
Symptomen = vaak hoge koorts, koude rillingen en malaisee

136
Q

Noem 6 kenmerken van de morfologie van erysipelas?

A
  • scherp begrensd erytheem
  • oedeem
  • induratie
  • warm
  • soms blaren door vele oedeem
  • op gezicht & extremiteiten
137
Q

Noem 3 risicofactoren voor het ontstaan van erysipelas?

A
  • verstoorde huidbarriere
  • diabetes mellitus
  • veneus/lymfoedeem
138
Q

Beschrijf de therapie van erysipelas? (3)

A
  • flucloxacilline/clindamycine iv/po
  • oedeem verminderen dmv ambulante compressie
    na acute fase
  • recidief: maandelijks benzylpenicilline im
139
Q

Wat is cellulitis?

A

(Sub)acute/chronische bacteriële infectie van de dermis en de subcutis

140
Q

Geef algemene kenmerken van cellulitis? (4)

A
  • meerdere verwekkers: streptokokken, S. Aureus,
    H. Influenzae
  • minder scherp begrensd
  • patiënt kan erg ziek zijn
  • kan veroorzaakt worden door geïnfecteerd
    eczeem
141
Q

Noem 4 risicofactoren voor cellulitis?

A
  • verminderde lymfe afvloed
  • verminderde arteriële/veneuze circulatie
  • beschadiging van de huidbarriere
  • obesitas
142
Q

Noem 5 morfologische kenmerken van fasciitis necroticans?

A
  • onscherp begrensd erytheem
  • pijn en zwelling
  • overgaand (in 2/3d) in roodpaarse tot
    donkerblauwe verkleuring van de huid
  • formatie van bullae (haemorrhagisch)
  • zwarte necrose
143
Q

Noem 5 risicofactoren voor fasciitis necroticans?

A
  • trauma (brandwonden/chirurgie)
  • IV drugsgebruik
  • varicella
  • bestaande weke delen infectie
    Algemeen: immunosuppressie, DM, ondervoeding, alcoholisme, > 60j, verminderde nierfunctie, maligniteit, PAV
144
Q

Wat zijn mogelijke verwekkers van fasciitis necroticans?

A

Mengflora of mono-microbieel
- 10-15% groep A streptokokken
- groep B streptokokken
- enterokokken
- S. Aureus, E. Coli, etc.

145
Q

Wat zijn de 2 pijlers van therapie van fasciitis necroticans?

A
  • ruime chirurgische excisie
  • antibiotica
146
Q

Door welke 4 verwekkers kunnen virale huidinfecties veroorzaakt worden?

A
  • herpes simplex virus type 1 en 2
  • varicella zoster virus
  • humaan papillomavirus (HPV)
  • molluscum-contagiosum-virus
147
Q

Wat zijn 3 kenmerken van het humaan papillomavirus?

A
  • cutaan/mucosaal
  • oncogeen/niet-oncogeen
  • symptomatisch/asymptomatisch
148
Q

Wat zijn verrucae planae?

A

Platte wratten

149
Q

Noem 4 behandelingsmogelijkheden van wratten?

A
  • geen therapie
  • salicylzuur
  • stikstof
  • laser
150
Q

Wat zijn mollusca contagiosa & noem 5 kenmerken?

A

= waterwratten
- besmettelijk
- met name bij kinderen
- spontane genezing
- uitgebreid bij constitutioneel eczeem
- bij volwassenen vaak genitaal

151
Q

Noem 5 luxerende factoren voor een recidief herpes infectie?

A
  • zonlicht
  • stress
  • menstruatie
  • koorts
  • trauma
152
Q

Hoe ontstaat eczema herpaticum?

A

Komt voor bij patiënten met constitutioneel eczeem, waarbij het eczeem geïnfecteerd is met het herpesvirus

153
Q

Welk punt van de kliniek van eczema herpaticum is anders dan bij normaal eczeem?

A

Geen jeuk maar branderige pijn

154
Q

Noem 3 mogelijke complicaties die kunnen optreden bij eczema herpaticum?

A
  • sepsis
  • encefalitis
  • meningitis
    DUS direct diagnostiek en start antibiotische therapie
155
Q

Wat zijn dermatomycosen?

A

= ringworm = infecties van de huid, haren en nagels door dermatofyten (schimmels) of gisten (candida), dit kan zowel oppervlakkig als diep voorkomen

156
Q

Welke 3 gastheerfactoren spelen een rol bij dermatomycosen?

A
  • lokale factoren in de huid
  • vochtigheidsgraad en temperatuur
  • onderliggende zaken: DM of afweerstoornis
157
Q

Wat is onychomycose?

A

Schimmelinfectie van de nagels

158
Q

Wat is tinea capitis?

A

Schimmel op haren
- overdraagbaar door contact

159
Q

Geef 4 kenmerken van Candida?

A
  • commensaal in mond, tractus digestivus en de
    vagina
  • nestelt in slijmvliezen en/of huidplooien
  • ‘eilandjes voor de kust’ beeld
  • symmetrisch, schilferkraag, centrale erosie
160
Q

Candida infectie veroorzaakt intertrigo. Wat zijn de behandelingsmogelijkheden hiervoor?

A

Bestrijd warmte, vocht en wrijving
- huidplooien schoon en droog
- afvallen bij overgewicht
- bestrijdt incontinentie

161
Q

Noem de 3 pijlers voor de behandeling van gist/schimmelinfecties?

A
  • algemeen: droog houden, secundaire infectie
    bestrijden, onderliggend probleem behandelen
  • antimycotica lokaal: azolen, whitfield creme of
    ciclosporox creme
  • antimycotica oraal: axolen (dermatofyten &
    gisten), terbafine (dermatofyten) of nystatine
    (candida)
162
Q

Geef 4 kenmerken van een parasitaire infectie met scabiës/schurft?

A
  • erythemateuze papels
  • vesikels
  • gangetjes
  • voorkeurslocaties: pols, tussen vingers, enkels,
    genitalia, oksels en rond tepels
    CAVE bacteriële superinfectie met S. Aureus of S. Pyogenes
163
Q

Wat is de diagnostiek benodigd bij scabiës/schurft?

A

Dermatoscopie
- parasieten zitten in stratum corneum
- deltasign = kop en voorpoten van de mijt

164
Q

Noem 3 kenmerken van scabiës crustosa?

A
  • miljoenen mijten
  • hyperkeratotische plaques, ook op handpalmen
    en voetzolen
  • zeer besmettelijk, ook aerogeen via schilfers
165
Q

Wat zijn de 3 pijlers van de behandeling van scabiës/schurft?

A
  1. Medicamenteus
    • permetrine 5% creme dag 1 en dag 8
    • ivermectine 200 ug/kg dag 1 en dag 8
    • benzoylbenzoaat 25% FNA dag 1,2,8 en 9
  2. Contacten behandelen
  3. Hygiënische maatregelen
    • was- en luchtvoorschriften
    • vermijden contact
166
Q

Noem 4 histopathologische kenmerken van psoriasis?

A
  • hyperparakeratose
    • toename dikte stratum corneum
    • meer kernhoudende cellen in stratum corneum
  • micro-abces van Munro
    • neutrofielen in stratum corneum
  • ontstekingsinfiltraat in dermis
  • gedilateerd capillair in papiltop als gevolg van
    inflammatie
167
Q

Wat is het Koebner fenomeen?

A

Huidziekte breidt zich uit naar een plek op de huid die trauma heeft ondergaan

168
Q

Noem 7 comorbiditeiten die vaak voorkomen naast psoriasis?

A
  • 25% reumatoïde artritis
  • metabool syndroom
  • cardiovasculaire aandoeningen
  • diabetes mellitus
  • hepatitis
  • nierfunctiestoornissen
  • leverfunctiestoornissen
169
Q

Noem 5 verschillende manifestaties van huidafwijkingen van psoriasis?

A
  • plaques (85%) = psoriasis vulgaris
  • inversa = huidafwijkingen in lichaamsplooien
  • erythrodermis (<2%) = knalrode verkleuring over
    gehele lichaam
  • guttata (<10%) = druppelvormige, ronde plekjes
    vaak na een luchtweginfectie
  • pustulair (<5%) = door overmatige reactie van
    neutrofiele granulocyten, zijn steriel
170
Q

Noem de 4 groepen behandelingen die mogelijk zijn bij de behandeling van psoriasis?

A
  • zalfjes
  • lichttherapie
  • tabletten immunosuppressie oraal
  • biologicals
171
Q

Noem 2 soorten zalfjes die kunnen werken tegen psoriasis?

A
  • lokale corticosteroïden
  • vitamine D zalfjes
172
Q

Waarom kan lichttherapie voordelig zijn bij psoriasis? Wat is een nadeel van lichttherapie?

A

UVB straling leidt tot immuunsuppressie, waardoor verbetering van psoriasis
MAAR verhoogd risico op huidkanker

173
Q

Wat voor orale immunosuppressie tabletten kunnen gegeven worden bij psoriasis?

A

Dimethylfumaraat
- remt mitochondriën, waardoor verlaagde T-cel
activiteit
- uitgescheiden via CO2

174
Q

Welke biologicals kunnen gegeven worden bij de behandeling van psoriasis?

A
  • infliximab/adalimumab = remming TNF-a
  • ustekinumab = remming IL-12 en IL-23
    = erg effectief
175
Q

Noem 2 kenmerken van stadium I Lyme borreliose infectie? Noem ook morfologie en symptomen?

A
  • lokale infectie
  • 3-30 dagen na beet
    Morfologie: >5cm uitbreiding, erythema migrans
    Symptomen: 30-60% jeuk/brandend gevoel, koorts, algehele malaise, asymptomatisch
176
Q

Noem 5 morfologische karakteristieken van tekenbeet in Amerika?

A
  • 59% homogene laesie
  • 32% centraal erytheem
  • 9% centrale opheldering (75% in EU)
  • 29% zichtbare bijtpunt
  • 2% vesikels, papels, schilfers
177
Q

Noem 5 tekenen/symptomen bij een gelokaliseerde infectie van de lyme borreliose stadium I?

A
  • 51% geen klachten
  • 41% spier en/of gewrichtspijn
  • 33% hoofdpijn
  • 12% vermoeidheid
  • 2% stijve nek
178
Q

Geef 6 kenmerken van een lyme borreliose stadium II (gedissemineerde infectie)?

A
  • <1 jaar na infectie
  • multiple secundaire huidlaesies
  • koorts
  • algehele malaise
  • vermoeidheid
    OOK meningitis, radiculitis, hersenzenuw uitval, artritis, carditis, etc.
179
Q

Geef 6 kenmerken van een lyme borreliose stadium III (persisterende infectie)?

A
  • > 1 jaar na infectie
  • chronisch (> 6 maanden)
  • polyneuropathie
  • encefalopathie = cognitieve stoornissen,
    slaapstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen
  • chronische artritis
  • acrodermatitis chronica atroficans
180
Q

Noem 5 kenmerken van de epidemiologie van Lyme?

A
  • verwekker = borrelia afzelii/garinii/burgdorferi
  • vector = teken
  • reservoir = herten en knaagdieren
  • voorkomen NL = juni-december
  • geen overdracht mens-mens
181
Q

Risico op krijgen ziekte van Lyme is afhankelijk van …? (5)

A
  • dichtheid van tekenpopulatie
  • prevalentie geïnfecteerde teken
  • mate, frequentie en duur van expositie
  • kans op klinische Lyme na beet geïnfecteerde teek
    is 1-3%
  • positiviteit kweek geen voorspellende waarde
    voor infectie
182
Q

Noem de 4 pijlers van diagnostiek van de ziekte van Lyme?

A
  • primair klinische diagnose
  • serologie
    • ELISA
    • confirmatie Western blot
    • IgG
  • kweek van huidlaesies/neuroborreliose
  • PCR
183
Q

Geef 5 mogelijkheden betreft primaire/secundaire preventie tegen de ziekte van Lyme?

A
  • tekenbestrijding met pesticides
  • vermijden habitat van teken
  • persoonlijke bescherming met kleding
  • profylaxe in gebieden met infectierisico na beet
    van > 4%
  • vaccinatie van risico groepen?
184
Q

Geef per stadium van Lyme mogelijke opties voor therapie?

A

Stadium 1
- doxycycline 2 dd 100 mg po 10 dagen
- amoxicilline 3 dd 500 mg po 14 dagen
Stadium 2
- vroege neuroborreliose: ceftriaxon 1 dd 2g iv 14
dagen
- artritis: doxycycline 2 dd 100 mg po 30 dagen
Stadium 3
- chronische neuroborreliose: ceftriaxon 1 dd 2g iv
30 dagen