HC 7 Flashcards

1
Q

Systeemdenken: betekenis

A

Geheel begrijpen door te kijken naar de interactie tussen leden van het systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar word naar gekeken bij systeemdenken?

A

Gezinstype
Gezinsstructuur
Onderliggende patronen
Communicatie tussen gezinsleden
Signalen van onveiligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit het diagnostiek traject weten we?

A
  1. Wat voor gezinstypen het gezin is
  2. Hoe de gezinsstructuur eruit ziet
  3. Van welke onderliggende patronen er sprake van is
  4. Hoe de gezinsleden met elkaar communiceren
  5. Of er sprake is van signalen van onveiligheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

BLZ 39

A
  1. Ziekte van een ouder, kind of familielid
  2. Ruziënde ouders
  3. Meningsverschillen tussen ouders over hoe de opvoedtaken vorm te geven
  4. Taakverdeling tussen ouders
  5. Individuele problemen van gezinsleden
  6. Bepaalde fase in het gezin dat moeilijk verloopt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Blz 39

A
  1. Inzicht krijgen in wat kinderen nodig hebben om te kunnen functioneren in de maatschappij
  2. Eigen bagage, wat neemt de ouder mee in de (opvoed) rugzak
  3. Vanuit welke positie reageert de ouder
  4. Kennis over/en vergroten van emotie regulatie
  5. Vergroten van reflectieve vaardigheden
  6. Vergroten van inlevingsvermogens van ouders en leren dat dit bij kinderen noh minder ontwikkeld is
    7.Verbeteren kwaliteit ouder-kind relatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

BLZ 40

A

Regels en redelijke grenzen
Structuur en regelmaat
Stimulering van ontwikkeling
Zorg en bescherming
Plezier en positieve aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

BLZ 40

A
  1. Sensitiviteit
  2. Afstemmen
  3. Beschikbaarheid
  4. Voorspelbaarheid
  5. Mentaliseren: mentale staat onderliggend aan gedrag begrijpen/analyseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sensitiviteit

A
  1. Het vermogen van ouders om de stemmingen en behoeften van hun kind aan te voelen
  2. Door intensief en met aandacht met het kind om te gaan leren ouders hun kind goed kennen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Afstemmen

A
  1. Handelen van ouders afstemmen op het kind.
  2. Ouders passen zich aan aan het kind en het kind zal met de emotionele radar ook proberen af te stemmen op de ouder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

?

A
  1. Tijd van ouders om met aandacht aanwezig te zijn bij hun kind.
  2. Voorwaarden voor het opbouwen van een band tussen ouder en kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

?

A
  1. Doorgaans op dezelfde manier reageren op de signalen van het kind
  2. Kind weet daardoor waar hij of zij aan toe is
  3. Kind ontwikkeld vertrouwen in de ouder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

?

A
  1. Praten met het kind over at er gebeurt of gaat gebeuren of wat de ouders of het kind beleefd of voelt
  2. Kind leert de wereld om hen heen te begrijpen en emoties te verwoorden
  3. Kind leert emoties te reguleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

?

A
  1. Kind heeft moeite om anderen te vertrouwen en minder zelfvertrouwen
  2. Kind heeft het gevoel er alleen voor te staan en voelt zich eenzaam
  3. Minder drang tot exploratie
  4. Onvoldoende in staat om emoties te reguleren
  5. Moeite met het interpreteren en overzien van relaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hyperarousal

A

Cognitief gebied, sluit ziek, lymbisch systeem neemt over, overreacting, overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Optimum arousal rond

A

Cognitief gebied geopend, actief zelf-geweten vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hypoarousal

A

Cognitief gebied sluit zich, onvoldoende spanning om te verwerken. Net of je op een pc typt die niet aan staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

0-3 maanden: kind en ouder

A

Kind: basisveiligheid/angst
Ouder: verantwoordelijk, zorgen voor, verwaarlozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

3 tot 9 maanden: kind en ouder

A

Kind: toevertrouwen/ wantrouwen
Ouder: geven/ nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

9 maanden tot 2,5 jaar: kind en ouder

A

Kind: zelfvertrouwen/onzekerheid
Ouder: steunen en meeleven / geen interesse of dwingend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

2,5 tot 5 jaar: kind en ouder

A

Kind: zelfstandig/ eenzaamheid
Ouder: stevig en duidelijk zijn/ vaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

5 + jaar

A

Kind: creatief/ machteloos
Ouder: vertrouwen/ angstig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
A
  1. Manier waarop individu (familieleden) en professional samenwerken om een samen overeengekomen doel te bereiken
  2. Kwaliteit van de relatie belangrijke indicator voor positieve uitkomsten en het voorkomen van uitval, hulpverleningskenmerken, betrouwbaarheid en emotionele stabiliteit hebben hier invloed op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
A
  1. Therapeutische relatie complexer, omdat de hulpverlener in voegt in het gezinssysteem en heeft te maken met verschillende individuen binnen het gezin
  2. Gevoel van veiligheid tussen individu en therapeut en ook tussen de gezinsleden
  3. De gezinsleden hebben een gezamenlijke doelperceptie nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Structureel perspectief

A

Doelstelling: gezinsstructuur bewerken, aanzetten om nieuwe patronen uit te proberen
Middel: Invoegen en gesprekstechnieken
Functie hulpverlener: Herstructureren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Interactief perspectief

A

Doelstelling: Beinvloeden waarneembaar gedrag & (disfunctionele) gedachten (cognities) over zichzelf en de omgeving
Middel: Gesprekstechnieken, opdrachten en oefeningen
Functie hulpverlener: Directief aansturen op veranderingen in interacties en cognities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Narratief perspectief

A

Doelstelling: construeren van het eigen levensverhaal, betekenis geven en perspectief maken
Middel: Gespreks-en interviewtechnieken
Functie hulpverlener: Voorwaarden scheppen, mee construeren en betekenis geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Gezinsontwikkelingsperspectief

A

Doelstelling: Balans tussen verticale en horizontale loyaliteiten
Middel: Gespreks-en interviewtechnieken
Functie hulpverlener: Ontdekkend, inzicht gevend, met individu of gezinsleden samen balans versterken

28
Q

Oplossingsgericht perspectief

A

Doelstelling: Steunbronnen ontdekken en inzetten
Middel: Gespreks-en interviewtechnieken aansluiten
Functie hulpverlener: samen met gezinnen: exploreren en versterken van oplossingsstrategieën

29
Q

Gezinsbehandeling thuis

A
  1. Voorkomen UMP jeugdige
  2. Duurzame oplossingen
  3. Gedragsproblemen van het kind verminderen
  4. Betrekken netwerk
30
Q

IAG: doelen

A
  1. Vergroten opvoedvaardigheden van ouders
  2. Betrekken van sociaal netwerk bij het gezin
  3. Opvoedbelasting van het gezin verminderen
  4. Sociaal netwerk vergroten
  5. 5 tot 7 maanden, 2 keer per week
31
Q

IAG: 3 fasen

A
  1. Startfase
  2. Verouderingsfase
  3. Afbouwfase

Inzetten op risico en beschermde factoren en werken aan vooraf bedachte doelen

32
Q

MST

A
  1. 10-16 jaar, 6 maanden, 24/7 beschikbaar
  2. Uiteenlopende gedragsproblemen
  3. Vanuit thuissituatie, met alle betrokken systeem
  4. Inzicht en beïnvloeden van systemen
33
Q

Mentalisation bases treatment

A

Sensitiviteit ontwikkelen voor emoties van anderen

34
Q

Algemene werkzame factoren

A
  1. Professioneel opbouwen van een therapeutische relatie
  2. Goede structurering van interventie
  3. Adequaat uitvoeren van behandeling
35
Q

Wat vinden cliënten het belangrijkste bij de beoordeling?

A

Ervarenheid

36
Q

Heteroanamnese: betekenis

A

Iedereen buiten jongere interviewen

37
Q

Wat doe je tijdens de intake fase niet?

A

Geen advies of interventies

38
Q

Complexe factoren gedragsbeïnvloeding

A
  1. Veel gedrag gaat op automatische piloot
  2. Gedrag wordt deels gestuurd door nature component
  3. Stress bronnen doen de mentale kracht teniet
39
Q

Aspecten motiverende gesprekstechnieken

A
  1. Luisteren
  2. Vragen stellen
  3. Informatie/advies geven
  4. Non verbale aspecten van communiceren
40
Q

Aandachtspunten bij verschillende doelgroepen: adolescenten

A
  1. Gebrek aan motivatie
  2. Weerstand tegen advies van buiten
41
Q

Aandachtspunten bij verschillende doelgroepen: ouders

A
  1. Bagatelliseren/ontkenning/afschuiven probleem
  2. Zwijgzame houding
  3. Weerstand tegen manier van interventie
42
Q

Etnisch cultureel verschillende achtergrond

A
  1. Kennis van de omstandigheden en culturen van andere groepen
  2. Cultuur-relativistische houding
43
Q

Stappen socratisch motiveren

A
  1. Vaststellen probleem
  2. Hypothese vorming probleem
  3. Kosten en baten analyse
  4. Vragen of cliënt wle of niet door wilt gaan
  5. Bepalen wel of niet doorgaan
44
Q

Routine outcome Monitoring (ROM)

A

Herhaalde metingen tijdens behandeling

45
Q

Vul aan: speltherapie kan zowel..

A

direct als indirect en moet aangepast worden aan de leeftijd/cognitie van de cliënt

46
Q

Schematherapie: modus, schema en coping strategieën

A

Modus: oorspronkelijk, opnieuw door stimulus oplaaiend gevoel
Schema: gedachtegang/tendens, vaak meegekregen door ouders
coping strategieën: omgaan met schema’s

47
Q

Domeinen (zijn verbonden aan basisbehoeften)

A
  1. Geen verbinding en afwijzing
  2. Verzwakte autonomie en functioneren
  3. Verzwakte grenzen
  4. Gerichtheid op andere
  5. Overmatige waakzaamheid en inhibitie

Uit domeinen vloeien negatieve schema’s voort

48
Q

Schematherapie in spelvorm

A

Bij schema therapie in spelvorm kan er gekeken worden welke schema’s cliënten vertonen en hoe hieraan gewerkt kan worden. Het grote spel van buien en valkuilen geeft cliënten de mogelijkheid om door middel van kaarten en attributen modi aan te geven.

49
Q

Algemene principes bij de behandeling van ads (adelocenten)

A
  1. Competentie: ads moeten het idee hebben dat ze gedrag kunnen veranderen
  2. Autonomie
  3. Verbondenheid
50
Q

Basisregels Belsker en Wilkes

A

1.Acknowledge the ads narcissism
2. Adopt a model of collaborative empiricism
3. Adopt and objective stanee
4. Include members of the social system
5. Chase the effect
6. Use socratic questioning
7. Challenge the binary motive
8. Avoid shame
9. Operationalize the abstract
10. Model for the ad

51
Q

Kenmerken en behandeling ad

A
  1. Therapie doelen moeten zo onderhandeld worden dat alle partijen eens zijn
  2. Analyseren van therapietrouwheid
52
Q

Wat werkt minder effectief voor adolescenten

A

Straffen en belonen

53
Q

Wat omvat taxatie naast diagnostiek nog meer?

A

Ook het beoordelen van wat er tijdens therapie sessies gebeurt

54
Q

Contra indicaties systeemtherapie

A
  1. Ad zoekt hulp maar wilt ouders niet inlichten
  2. Kind is UMD en komt niet terug
  3. Crisis
55
Q

Trends in CGT

A
  1. Steeds meer toegepast op kinderen en adolescenten
  2. Meer gekeken naar passend “format”
  3. Inschakelen van digitale ondersteuning
56
Q

Acceptance and commitment therapie

A

Psychopathologie ontwikkeld zich door teveel controle te willen hebben over probleem

57
Q

Acceptance and commitment therapie: Fasen

A
  1. Creatieve hopeloosheid: kijken nar korte en lange termijn voordelen
  2. Controle is het probleem
  3. Diffusie: Loskoppelen van de letterlijke taal en opgeroepen gevoelens
  4. In verdere fasen wordt een observatie perspectief geleerd
    - Effectiviteit aangetoond
58
Q

Mindfullness based CGT

A
  1. Bewust omgaan met gedachten, gevoelens en lichaamsgewaarwordingen
  2. Positief geëvalueerd
59
Q

Compassion-focussed therapie

A

Doel is om met meer mededogen naar jezelf te kijken zodat CGT beter zou werken
Nog geen grondige evaluaties

60
Q

Attachment based familiy therapie (ABFT)

A

Herstellen van veilige gehechtheidsbasis en reactiveren van ouderlijke controle en liefde

61
Q

Taken binnen ABFT

A
  1. Relationele herformulering
  2. Werkrelatie met de adolescenten
  3. Werkrelatie met de ouders
    4/5. Herstellen van gehechtheidsschema’s

Goede effectiviteit

62
Q

Overige therapieën: Dialectische gedragstherapie (DGT)

A
  1. Voor jongeren met BPS
  2. Ontwikkelen van minder oordelende attitude

Nog geen goed onderzoek

63
Q

Overige therapieën: EMDR

A

Goede effecten in volwassenen

64
Q

Overige therapieën: Cognitive bias modification (CBM)

A
  1. Vertekeningen in informatieverwerking herstellen

Geen hele sterke effectiviteit

65
Q

Carl (2019) conclusions

A
  1. Systematic interventies are effectieve and cost-effective for a wide range of child-focussed problems
  2. Usually 20 sessions 2-6 months
  3. Treatment manuals are availabele for nearly interventions
  4. Most interventions are based on cognitive behavioral structural and strategic family therapy traditions