HC 5 oefenvragen Flashcards

1
Q

Leg uit wat een hangwaterzone is.

A

Zone waar nog wel water aanwezig is, maar wat niet meer in verbinding staat met het grondwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het mogelijke gevolg van grondwaterstandverlaging?

A

Een verzakking van het land, bekend als bodemdaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg uit wat er gebeurt met neerslag op land: welke processen horen daarbij? Gebruik de termen infiltratie en oppervlakte-afvoer (in niet-aride gebieden).

A

Op het land verdampt veel water en planten, mensen en dieren geven ook vocht af. Fit kan lokaal condenseren en neervallen als neerslag. Ook is er infiltratie. Water infiltreert de bodem in. Daarnaast is er oppervlakte-afvoer. Water stroomt langs het oppervlak weg doordat de bodem in niet-aride gebieden al verzadigd is. De maximum hoeveelheid water die de grond op kan slaan (infiltratie-capaciteit) is dan bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het rollen of glijden van deeltjes in een stroom verplaatst grotere brokstukken die gezamenlijk worden aangeduid als de ___________.

A

bed load

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Klei en slib worden door een stroom meegevoerd _____________________.

A

als gesuspendeerde lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Landvormen gevormd door ____________ worden omschreven als fluviatiele landvormen.

A

stromend water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is het water bij de spoelput aan de Elzenweg in Beek zo helder?

A

Daar ligt een stuwwal, ontstaan in de voorlaatste ijstijd, het saalien, door opstuwingen van uit het noordoosten komende gletsjers. Het water dat hier valt zakt door alle grondlagen in de stuwwal en wordt zo op een natuurlijke manier gefilterd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voor welke sedimentbelastingen is in waterlopen de meeste energie nodig om ze te verplaatsen?

A

bed load

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een topografische barrière die twee stroomgebieden van elkaar scheidt, wordt een __________ genoemd.

A

waterscheiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke van de volgende kenmerken komen vaak voor in meren in aride gebieden zonder afvoermogelijkheid aan de oppervlakte?

A

ontwikkeling van zoutvlakten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit wat het voordeel is van matrixflow ten opzichte van macropore flow in het geval van bodemvruchtbaarheid.

A

Voor bodemvruchtbaarheid is de matrixflow beter omdat de vertragingstijd van het water daar groter is door de kleinere gaatjes. Met genoeg water in de bodem is deze vruchtbaarder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is capillaire nalevering? Leg uit welk landbouwkundig voordeel een bodem met een goede capillaire nalevering in de zomer heeft. Geef een voorbeeld van zo’n bodem.

A

Capillaire nalevering: is het vermogen van grondwater om te stijgen tegen de zwaartekracht in door kleine holtes.

In de zomer is er veel verdamping. Als de bodem in staat is tot capillaire nalevering dan blijft het vochtgehalte beter op peil.

Klei heeft een goede capillaire werking. Hoe grover de bodem wordt, hoe minder deze werking is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg het verschil in stroomsterkte en sedimenttransport uit tussen een meanderende rivier en een vlechtende rivier.

A

Een vlechtende rivier heeft een hogere stroomsnelheid, hierdoor worden alleen grote/zware rotsblokken en grof grind afgezet.

Een meanderde rivier heeft een langzamere stroomsnelheid, waardoor ook sedimentatie van lichter materiaal plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg uit waarom Verzilting vooral een probleem is in West-Nederland. Gebruik daarbij de termen kwel, wegzijging, kweldruk en zoetwaterbel.

A

Water neemt allerlei mineralen mee. Als het waterpeil daalt blijven deze mineralen (zouten) achter.

Regenwater dat valt zorgt voor een zoetwatervoorraad aan land. Maar het zoute water van de Noordzee drukt (kweldruk) en komt omhoog (kwel) in west-nederland. Dus onder het zoete regenwater zit zout zeewater. Deze zoetwaterbel zijgt deels weg in zee.

Het zoete water pompen we ook nog eens weg en voeren we af. Hierdoor wordt ze zoetwaterbel steeds kleiner, er blijft meer zout water achter wat zorgt voor verzilting als het water verdampt.

West nederland komt steeds lager te liggen, waardoor de zoetwaterbel steeds dichter op het zoute water komt en er steeds meer brak water ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk verschijnsel treedt op bij het oppompen van water uit een bron/put?

A

De grondwaterspiegel in de omgeving daalt in een naar beneden gerichte kegel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk kenmerk beschrijft de bovenkant van het grondwater?

A

de grondwaterspiegel

17
Q

Een __________ rivier heeft een lage gradiënt, meerdere stroomdraden, en een variabele sedimentbelasting.

A

vlechtende

18
Q

Welk factor kan de kwaliteit van het grondwater negatief beïnvloeden?

A

zoutwaterindringing

19
Q

Water uit neerslag dat in de bodem zakt en onder invloed van de zwaartekracht door de bodem-watergordel naar beneden stroomt, is een proces dat __________ wordt genoemd.

A

percolatie

20
Q

Water beweegt zich ook door bodems, zogenaamde ‘throughflow’. Matrix flow en Macropore flow zijn de twee meest voorkomende. Leg het verschil uit.

A

In de grond volgt water de matrixflow. Hele kleine gaatjes in de bodem, waar water doorheen sijpelt. Of water gaat door de macropore flow. Dit zijn iets grotere gaten. Bijvoorbeeld de gangetjes van wormen.

21
Q

De absorptie van water door een bodem, afkomstig van lichte of matige regen, is ______________.

A

infiltratie