HC 2 oefenvragen Flashcards

1
Q

Waarom verschuift de ITCZ halfjaarlijks?

A

De ITCZ verschuift mee met de instralingshoek van de zon. In de nederlandse zomer ligt de ITCZ daardoor meer op het noordelijk halfrond en in de nederlandse winter ligt de ITCZ meer op het zuidelijk halfrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het lot van inkomende zonnestraling? Bespreek absorptie, verstrooiing, reflectie en de rol van wolken.

A

Inkomende zonnestraling wordt geabsorbeerd, verstrooid, weerkaatst en gereflecteerd.

Absorbtie: houdt in dat de straling van de zon wordt opgenomen door deeltjes in de atmosfeer

Verstrooiing: houdt in dat de zonnestraling door deeltjes in de atmosfeer weer teruggestraald worden

Reflectie: houdt in dat lichtere kleuren zonnestralen weerkaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat heeft de kortste golflengte

A

gammastraling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat speelt naast CO2 een grote rol in het natuurlijk broeikaseffect?

A

de zon en haar stralen die veranderen van kortgolvig naar langgolvig zodra ze de aarde bereiken

Daarnaast houdt waterdamp ook veel straling vast, wat het broeikaseffect versterkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het broeikaseffect is het resultaat van de (….) door de atmosfeer van de door de aarde uitgezonden (…….) straling.

A

absorptie / langgolvige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vergelijk langgolvige straling en kortgolvige straling. Wat zijn hun bronnen?

A

Zonnestralen zijn kortgolvig en warmer. Als zonnestralen de aarde bereiken worden ze omgezet in langgolvige straling die kouder zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe verschilt de zonne-instraling aan de bovenkant van de atmosfeer met het oppervlak van de aarde? Wat zijn de rollen van absorptie en verstrooiing?

A

Maar 50% van de zonnenstralen bereiken de aarde, door wolken, waterdamp etc. teruggekaatst (verstrooiing) of geabsorbeerd in de atmosfeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk van de volgende oppervlakken heeft het hoogste albedo?

A

een oppervlak bedekt met sneeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf de Noord Atlantische Oscillatie. Welke invloed heeft de NAO op het weer in Noord-west Europa?

A

De Noord-Atlantische Oscillatie is een meteorologisch fenomeen boven de noordelijke Atlantische Oceaan. Het betreft het wisselende luchtdrukverschil tussen een lagedrukgebied in de buurt van IJsland en een hogedrukgebied in de buurt van de Azoren. Het verschil in luchtdruk tussen deze twee drukgebieden beïnvloedt in een belangrijke mate de windkracht en -richting vanaf de oceaan richting Europa. Dit heeft invloed op de temperatuur in Noord-west Europa. Als de wind uit de richting van Ijsland komt is het kouder. Komt de wind uit de richting van de Azoren, dan is het warmer.

Jemijn:

Een positieve NAO: een gordel van hoge drukgebieden ontstaat boven de zuidelijke atlantische oceaan. En sterke lage drukgebieden bij Groen- en Ijsland. Hierdoor kan de Jet stream heel makkelijk van de Golf van Mexico naar Noord-Europa. Door die warme lucht uit de Golf van Mexico komt over zee, neemt veel water mee, waardoor het warmer en natter is dan normaal in Noord-West Europa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg een sterke El Nino uit t.o.v. een normale situatie. Wat zijn de belangrijkste effecten qua weer in Australië en Peru?

A

In de normale situatie is er een hoge luchtdruk boven Australië, Lage luchtdruk boven Peru. Deze zorgt voor sterke ZO en NO passaten die een zeestroom van Peru naar Australië aandrijven. Daardoor kan er voor de kust van Peru koud diepzeewater opwellen. De lucht daar wordt afgekoeld, waardoor deze daalt. Dit zorgt voor een hogedrukgebied en hoog = droog! Bij Australië wordt het water juist warmer wat zorgt voor stijgende lucht, dus lage druk, dus meer vochtigheid.

Tijdens El Nino keren lucht en zeestromen om ten opzichte van La Nina (normale situatie), door een lagere luchtdruk boven Australië en een hogere luchtdruk boven Peru. Dit zorgt voor droogte in Australië en neerslag in Peru

Jemijn:

Sterk lage drukgebied boven Australië, waardoor lucht opstijgt en passaatwinden die kant op blazen en water meenemen van zee. Daardoor is er veel regenval in Australië. Peru is droog, daar is een hogedrukgebied. De oppervlakkige windstromen nemen waterstromen mee, waardoor koud water op komt wellen voor de kust van Peru= La Nina.

El nino: door een zwak lage drukgebied hoopt het warme water op en hangt het lage drukgebied niet langer boven Australië, maar verder weg. Hierdoor verslappen passaatwinden en is er geen oppervlaktewater dat wordt meegenomen en welt er niet zo veel koud water op. Gevolg is dat er veel regen valt voor de kust van Zuid-afrika en Australië juist droger is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke uitspraak is juist over de temperatuurverandering bij toenemende hoogte boven het aardoppervlak?

A

De temperatuur neemt af in de troposfeer en neemt toe in de stratosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onevenwichtigheden in de netto instraling tussen lage en hoge breedtegraden resulteren in

A

warmteoverdracht naar de polen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De passaatwinden waaien van _____________________

A

noordoost naar zuidwest op het noordelijk halfrond en zuidoost naar noordwest op het zuidelijk halfrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oppervlaktewinden convergeren naar __________________

A

een lagedrukgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In welke atmosferische laag neemt de temperatuur toe met de hoogte?

A

stratosfeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke bewering over gyres in oceanen is onjuist?

A

De bij elkaar horende subtropische gyres aan weerszijden van de evenaar circuleren beide met de wijzers van de klok mee

17
Q

Verklaar hoe de luchttemperatuur verandert door stijging, en gebruik daarbij de term ‘temperatuurverval’ (lapse rate)

A

Bij het aardoppervlak warmt lucht op, want door de zwaartekracht is er een hogere luchtdruk bij de aarde dan hoger. Meer deeltjes worden samen op elkaar gedrukt. Doordat de lucht opwarmt stijgt deze op. Hier neemt de luchtdruk af omdat ze meer ruimte heeft en zet uit. Doordat deze deeltjes minder dicht op elkaar zitten, is er verlies van energie. Hoe hoger de lucht stijgt, hou verder de lucht afkoelt. temperatuurverval houdt dus in: hoe hoger de lucht is, hou lager de temperatuur: -6,4 graden celcius per 1000m

18
Q

Wat heeft de langste golflengte?

A

infrarode straling

19
Q

Wat is de juiste volgorde van grootste naar kleinste volume van de gassen in de atmosfeer?

SZAK (Silke zou aardappelen koken)

A

stikstof, zuurstof, argon, koolstofdioxide

20
Q

De term “albedo” verwijst naar

A

de hoeveelheid elektromagnetische straling die door een voorwerp wordt weerkaatst

21
Q

De naam die wordt gegeven aan de schijnbare afbuigende invloed van de draaiing van de aarde op bewegende voorwerpen zoals wind en oceaanstromingen, wordt _______ genoemd.

A

het Coriolis-effect

22
Q

In hogedruksystemen ______________________

A

zakt de lucht omlaag en divergeert aan het oppervlak

23
Q

Beschrijf het natuurlijk broeikaseffect

A

Het broeikaseffect houdt de aarde van nature op temperatuur. Broeikasgassen, vooral waterdamp en kooldioxide, houden de warmte van de zon vast. De zon verwarmt de aarde met kortgolvige straling. De aarde straalt de warmte weer uit in langgolvige straling. Broeikasgassen houden de warmtestraling vast.

24
Q

In een anticycloon, ook wel een __________-drukcel genoemd, is de lucht __________

A

hoge / divergeert weg van het centrum

25
Q

Zuurstof omvat ongeveer ________ % van de lucht die ons omringt

A

21,0

26
Q

Een luchtmassa waarin lucht aan de oppervlakte samenkomt, opstijgt en met de klok mee draait, is ______________________

A

een hogedrukcel op het noordelijk halfrond

27
Q

De windcirculatie rond een lagedrukcel gaat ______________________

A

met de klok mee op het zuidelijk halfrond

28
Q

Het verschijnsel dat bekend staat als El Nino doet zich voor in welke oceaan?

A

Stille oceaan

29
Q

Bij de ITCZ __________

A

stijgt lucht van het oppervlak op naar de tropopauze en stroomt poolwaarts

30
Q

De onregelmatigheden in de westwaartse stroming van de hogere westelijke winden worden __________ genoemd

A

Rossby-golven

31
Q

Welke van de volgende gassen absorberen het beste langgolvige infraroodstraling?

A

koolstofdioxide en waterdamp

32
Q

De passaatwinden waaien van ______________________

A

het subtropische hoog naar het equatoriale laag

33
Q

De thermohaliene circulatie is grotendeels afhankelijk van welke van de volgende factoren?

A

het zinken van koud, zout water

34
Q

Leg de invloed van het Corioliseffect uit op stromen.

A

Door het corioliseffect ontstaan nabij het aardoppervlak passaatwinden, westenwinden en oostenwinden. Deze hebben invloed op windstromen en zeestromen.

35
Q

Upwelling is__________________

A

het opstijgen van koud water uit de diepten van de oceanen nabij kustlijnen

36
Q

Ozon wordt gevormd uit de vrije atomen van welk gas?

A

zuurstof

37
Q

Leg de mondiale lage luchtstromen uit aan de hand van een tekening. Wat zijn de overwegende luchtstromingen?

A

“Tekening van aarde met standaard lage en hoge drukgebieden en hoe wind van hoog naar laag stroomt.”
(denk niet dat dit een vraag kan zijn via cirrus)

38
Q

De poolzones worden in verband gebracht met _________ druk en ________ winden

A

hoge / oostelijke

39
Q

Leg het proces van Thermohaline circulatie uit

A

De thermohaliene circulatie (THC) is het wereldwijde systeem van de zeestromen. Het wordt wel aangeduid als de transportband van de oceaan. Thermo- duidt op de temperatuur, -halien op het zoutgehalte. Beide factoren hebben invloed op de dichtheid van water, en daardoor op het stijgen en zinken van watermassa’s.

Jemijn:

water met een hoog zoutgehalte zakt dieper de zee in, omdat het zwaarder is. Hier koelt het af. De koude zoute stroom die ontstaat welt op als het oppervlaktewater wordt meegenomen door sterke wind. Het water warmt op en wordt oppervlakkige stroming. Door deze opwarming verdampt er water, wordt het zougehalte hoger en daalt het water weer.