HC 2 + T7 - Verlichting (1650 - 1900) / pruiken en revoluties Flashcards

1
Q

abolitionisme

A

Beweging waarvan de aanhangers streden voor afschaffing van de slavernij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

anarchisme

A

Politieke stroming die tegen elke vorm van overheidsgezag is en streeft naar kleine, autonoom bestuurde gemeenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ancien rΓ©gime

A

(= de oude orde) De bestuurlijke en sociale verhoudingen in de tijd vΓ³Γ³r de Franse Revolutie, gekenmerkt door een standensamenleving en absolutisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bourgeoisie

A

Gegoede burgerij; welgestelde burgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

censuskiesrecht

A

Kiesrecht dat alleen geldt voor mensen die een bepaald gedrag aan belasting betalen (= de census).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

communisme

A

Politieke stroming die door een revolutie de productiemiddelen in handen van de gemeenschap wil brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

confessionalisme

A

Politieke stroming waarvan de aanhangers hun politieke en maatschappelijke opvattingen baseren op hun godsdienstige overtuiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

consevatisme

A

Politieke stroming die tegen snelle hervormingen is en veel waarde hecht aan traditie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

constitutionele monarchie

A

Regeringsvorm waarbij het staatshoofd een koning is die gebonden is aan de grondwet (= constitutie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

directe democratie

A

Regeringsvorm waarbij het volk direct (zonder tussenkomst van een volksvertegenwoordiging) de macht uitoefent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

emancipatiebeweging

A

Beweging die zich inzet voor verbetering van de maatschappelijke positie van een bepaalde groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

empirisme

A

De opvatting dat waarneming en experiment de voornaamste bronnen van kennis zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

federaal

A

Het (centrale) bestuursniveau dat boven de staten staat die samen een federatie of bondsstaat vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

feminisme

A

Politiek-maatschappelijke beweging die zich inzet voor de emancipatie van vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

grondrechten

A

Vrijheidsrechten die burgers bescherming bieden tegen een oneerlijke behandeling door de overheid of door medeburgers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

grondwet

A

Een wet waarin de grondbeginselen van een staat en de rechten en plichten van de burgers en overheid staan.

17
Q

industrieel kapitalisme

A

Verschijnsel waarbij ondernemers streven naar het maken van zoveel mogelijk winst door het fabrieksmatig produceren van goederen.

18
Q

industriΓ«le revolutie

A

Overgang van een economie die draait om landbouw en huisnijverheid naar een economie die zich kenmerkt door machinale massaproductie in fabrieken.

19
Q

klasse

A

Groep binnen de samenleving die min of meer in dezelfde sociaal-economische omstandigheden leeft. Klasse is alleen gebaseerd op inkomen en vermogen.

20
Q

liberalisme

A

Politiek-maatschappelijke stroming waarin burgerlijke vrijheden en economische vrijheid kernpunten zijn. De overheid dient zich terughoudend op te stellen.

21
Q

machtenscheiding

A

Scheiding van de macht dat wordt gekenmerkt door trots op het eigen land, het eigen volk en de eigen cultuur.

22
Q

natuurlijke rechten

A

Rechten die een mens vanaf zijn geboorte bezit en losstaan van de wetten die de overheid heeft ingesteld. Ze gelden voor ieder mens en overal.

23
Q

natuurwet

A

Natuurlijke kracht/verschijnsel in de natuur waaraan alle (niet-)levende wezens zijn onderworpen.

24
Q

proletariaat

A

Sociale groep die alleen in haar levensonderhoud kan voorzien via de arbeidskracht die zij verkoopt.

25
Q

rationalisme

A

De opvatting dat de menselijke rede de voornaamste bron van kennis is.

26
Q

rationeel optimisme

A

Het geloof dat de mens met behulp van zijn rede alle religieuze, politieke, economische en maatschappelijke problemen kan oplossen.

27
Q

rechtsstaat

A

Een land waarin onafhankelijke rechters op basis van wetgeving die voor iedereen hetzelfde is, bepalen of iemand moet worden gestraft.

28
Q

romantiek

A

Stroming die zich afzette tegen het rationalisme en het gevoel op de eerste plaats zette.

29
Q

sociaal contract

A

Denkbeeldig verdrag tussen de mensen onderling om een politieke samenleving/staat te vormen.

30
Q

sociaaldemocratie

A

Politieke stroming die via parlementaire weg de macht van de bezittende klasse wil breken om daarna een samenleving op te bouwen zonder maatschappelijke ongelijkheid.

31
Q

sociale kwestie

A

Het vraagstuk van de slechte levensomstandigheden van de arbeidersklasse en de wijze waarop deze problematiek moest worden opgelost.

32
Q

socialisme

A

Verzamelnaam van politieke stromingen die tot doel hebben de maatschappelijke ongelijkheid op te heffen.

33
Q

standensamenleving

A

Samenleving waarin iemands rechten worden bepaald door de stand waartoe hij behoort.

34
Q

terreur

A

Het gebruik van geweld met de bedoeling om de bevolking te laten schrikken en zo bepaalde politieke doelen te bereiken.

35
Q

trias politica

A

Scheiding van de macht tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

36
Q

verlicht absolutisme

A

Een regeringsvorm waarbij de vorst op absolute wijze regeert en onder invloed van verlichte ideeΓ«n streeft naar het bevorderen van het welzijn van het volk.

37
Q

verlichte ideeΓ«n

A

IdeeΓ«n die dankzij rationeel redeneren ontstonden en die tot doel hadden een betere samenleving te creΓ«ren.