H9 reversed Flashcards
1
Q
vroeger, eens, ooit
A
olim
2
Q
echtgenoot
A
maritus
3
Q
misdaad
A
scelus, scelera
4
Q
intussen
A
interea
5
Q
weldra, spoedig
A
mox
6
Q
woord
A
verbum
7
Q
goud
A
aurum
8
Q
eerder
A
antea
9
Q
pf van condere
A
condidi
10
Q
stichten, verbergen
A
condere
11
Q
bondgenoot, vriend, makker
A
socius
12
Q
pf van posse
A
potui
13
Q
kunnen
A
posse (possum)
14
Q
vanaf (naar beneden), over
A
de
15
Q
zo(zeer)
A
adeo
16
Q
hart, geest
A
animus
17
Q
gestalte, uiterlijk, schoonheid
A
forma
18
Q
huwelijk
A
matrimonium
19
Q
leiden, voeren
A
ducere
20
Q
blij zijn, zich verheugen
A
gaudere
21
Q
zonder
A
sine
22
Q
(stads)muren
A
moenia
23
Q
missen, verlangen
A
desiderare
24
Q
weliswaar, echter
A
quidem