H3 reversed Flashcards
1
Q
over, door heen
A
per
2
Q
(rond)zwerven, dwalen
A
errare
3
Q
vier
A
quattuor
4
Q
paard
A
equus
5
Q
vriendin
A
amica
6
Q
naderen
A
appropinquare
7
Q
binnengaan, binnenkomen
A
intrare
8
Q
verzamelen
A
legere
9
Q
lachen
A
ridere
10
Q
horen
A
audire
11
Q
zien
A
videre
12
Q
meteen
A
statim
13
Q
verliefd zijn (op), beminnen
A
amarae
14
Q
proberen
A
temptare
15
Q
maar
A
sed
16
Q
in, naar
A
in
17
Q
uitroepen
A
exclamare
18
Q
roven
A
rapere/io
19
Q
durven
A
audere
20
Q
want, immers
A
enim
21
Q
vervolgens, daarna
A
deinde
22
Q
openen
A
aperire
23
Q
pf van aperire
A
aperui
24
Q
onder(in)
A
sub
25
Q
nu
A
nunc
26
Q
koningin
A
regina
27
Q
zitten
A
sedere
28
Q
tussen, temidden van
A
inter
29
Q
zich verheugen, blij zijn
A
gaudere
30
Q
verdrietig zijn
A
dolere
31
Q
want
A
nam
32
Q
helpen
A
iuvare
33
Q
teruggeven
A
reddere
34
Q
(na)denken
A
cogitare
35
Q
noch … noch, niet … en ook niet
A
nec … nec
36
Q
begeren, verlangen, willen
A
cupere/io
37
Q
besluit, plan
A
consilium
38
Q
nemen
A
capere/io
39
Q
jaar
A
annus
40
Q
verdelen
A
dividere
41
Q
zes
A
sex
42
Q
toen, dan
A
tum
43
Q
zorgen (voor)
A
curare
