H8 Evolutie Flashcards

1
Q

uit wat zij alle organismens gebouwd?

A

Uit cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat deed Miller om de evolutietheorie uit te testen?

A

bouwde een apparaat waarin hij een gasmnegsel bracht van methaann amoniak , water en waterstofgas. Deze zaten vroeger al in de atmosfeer. Door elektrische ontladingen bootste hij hevige onweersstormen na. Daarna was er in zijn apparaateen rode smurrie zichtbaar die bestond uit aminozuren (=bouwstennen van eiwitten).
Sommige reageerde dan verder met HCN . En bij die reactie werd nucleotiden gevormd, bouwstenen van RNA en DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurde er toen de aarde begon af te koelen?

A

-de atmosfeer veranderde
-waterdamp condenseerde en vormde meren en zeeen
-aminozuren polymeriseerden tot eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat vormde zich uit de organische verbindingen zoals vb verbinding van aminozuren

A

er vormden zich spontaan celachtige membranen. In die belletjes werden binnen en buitenwereld van elkaar gescheiden en vonden er biochemische reacties plaats. D energie nodig om die reactieste laten doorgaan werd geleverd door de zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurde er met de belletjes die erin slaagden om materiaal uit te wisselen met het omringende milieur

A

ze konden het langst leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurde er op het moment dat de nodige bouwstenen in het omringende milieu echter ontbraken

A

enkel de best aangepaste belletjes konden zichzelf in standhouden = NATUURLIJKE SELECTIE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is er gebeurt binnen vele organellen die we nu in cellen aantreffen ?

A

hebben zich ontwikkeld uit kleinere eencelligen die binnengedrongen zijn bij grotere eencelligen om samen te werken (=ENDOYMBIOSE)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

geef een voorbeeld van een Endosymbiose

A

Chloroplasten en Mitochondriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

l

A

l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was het scheppingsverhaal volgens het boek genesis uit de bijbel

A

xx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Aan wie is ons huidige beeld van het ontstaan en de evolutie van soorten te danken?

A

Aan Britse bioloog Charles Darwin (1809-1882). Tijdens een 5 jaar durende wereldreis met het onderzoekschip Beagle verzamelde hij een massa gegevens over de biologie+ verspreiding van planten en dieren in bijzonder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat verscheen er in 1859

A

zijn boek = On the origin of species by means of natural selection, verdedigde daarin het idee dat al de nu levende organismen afstammen van vroegere eenvoudigere organismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Was het idee dat soorten uit elkaar ontstaan voor Darwin nieuw?

A

Neen , tijdens de griekse oudheid waren er wijsgeren die zich met dat probleem bezighielden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Darwin zijn visie druitse volledig in tegen wie?

A

Lamarck (1744-1829), zei dat de dieren in 1 leven zich aanpasten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat was Darwin zijn idee

A

Dat de mens en de aap een gemeenschappelijke voorouder hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de moderne evolutietheorie

A

Theorie van darwin + nieuwe onderzoeksresultaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is individuele Variabiliteit

A

binnen 1 soort grote verscheidenheid tussen de invidiuen.

18
Q

Wat is wanner verschillen overgedrgaen worden op het nageslacht?

A

Erfelijk

19
Q

Wat zijn de oorzaken van Variabiliteit / erfelijke variaties

A

mutaties en geslachtelijke voortplanting.

20
Q

Wat zijn mutaties in de kader van de evolutietheorie

A

Variaties binnen een soort kunnen veroorzaakt worden door mutaties. In het genetisch materiaal. Meestal hebben ze een negatieve invloed maar het gebeurd af en toe dat de gevormde mutant beter is aangepast aan de nieuwe omstandigheden en daardoor meer kans krijgen om te overleven.

VB. OM BACTERIEN TE DODEN -> antibiotica. Door mutaties ontstaan bij ziektesverwekkende bacteriesoorten af en toe individuen die resistent zijn tegen een bepaald type antibioticum. Door mutatie maken ze dan nieuwe soort enzym die toevalig met het antibioticum reageert en het afbreekt.

21
Q

Wat zijn geslachtelijke voortplanting in de kader van de evolutietheorie

A

Kruisingen tussen gemuteerde en niet-gemuteerde organismen of cross over van chromosomen tijdens meiose veroorzaken grote verscheidenheid van genencombinaties. Dit noemen we recombinatie en zo ontstaan op natuurlijke manier een grote variatie.

22
Q

Geef meer info over de overcapaciteit en constantheid

A

er worden meer nakomelingen geboren dan nodig om een populatie in stand te houden. Toch blijfthet aantal individuen binnen een populatie min of meer constant

23
Q

Wat is de adaptie aan een milieu

A

het geheel van eigenschappen dat een organisme geschikt maakt om onder gegeven milieuomstandighedente overleven. Zo zijn sommige individuen door mutatie beter aangepast aan hun milieu dan andere.

24
Q

Leg het adatie en natuurlijke selectie uit

A

Als de levensomstandigheden veranderen hebben de vormen die er aan het best aangepast zijn (ADAPTIE) de meesten levenskansen door NATUURLIJKE SELECTIE. Er is dus een strijd voor het bestaan (struggle for life) waarbij best aangepaste individuen overleven(survival of the fittest)

=OP DIE MANIER OVERCAPACITEIT GECOMPENSEERD EN BLIJFT AANTAL OVERLEVENDEINDIIVDUEN CONSTANT

25
Q

Geef een verklaring waarom een mutatie wel in West-Europa voorkomt maar nagenoeg niet in afrika

A

-omdat men dichter op elkaar woont
-bepaalde mutatie enkel in EU

26
Q

Waarom zouden kinderpest enkel bij kinderen voorkomen?

A

kinderen hun immunsysteem is nog niet volledig ontwikkeld als die van een ouder persoon.

27
Q

Waarom is het belangrijk om een antibioticakuur volledig te volgen?

A

Omdat in een bacteriestam die behandeld wordt met antibiotica zullen enkel de bacterien die overleven (natuurlijke selectie) of die toevallig geschikte mutatieondergingen (adaptie). Daardoor kan een resistente stam groeien die zich beter kan uitbreiden omdat de niet resistente soortgenoten geelimineerd zijn. Patient moet dus nieuwe antibioticum slikken.

28
Q

Hoe noem je het wanneer sommige varianten beter zijn aangepast aan hun milieu dan andere

A

adaptie

29
Q

Hoe noem je het wanneer de aangepaste individuen meer overlevingskansen hebben

A

natuurlijke selectie

30
Q

hoe gebeurtd soortvorming

A

Doordat verschillende varianten op een bepaalde manier van elkaar moeten worden geisoleerd.

31
Q

geef de verschillende isolaties

A
  1. Geografische Isolatie
    Als 2 populaties van eenzelfde soort door vb berg van elkaar gescheiden worden kunnen ze na verloop van tijd zo sterk van elkaar gaan verschillen dat ze niet meer kunnen kruisen. 2 soorten gevormd.
  2. Temporele Isolatie
    Bij verwante soorten bereiken de individuen hun seksuele rijpheid in verschillende periodes van het jaar of zelfs seizoenes
  3. Ecologische isolatie
    Organismes ontmoeten elkaar niet omdat ze een verschillende biotoop verkiezen.
  4. Ethologische isolatie
    Morfologisch 3 mezen dubbelgangers maar zang is echter verschillend.
32
Q

Wat is het verschil tussen Lamarck en Darwin zijn theorie

A

Lamarck geloofde dat eigenschappen die een organisme tijdens zijn leven verwerft, doorgegeven worden aan zijn nakomelingen. Dit betekent dat als een giraffe een lange nek ontwikkelt door te reiken naar voedsel, zijn nakomelingen ook lange nekken zullen hebben. Lamarck stelde dat organismen eigenschappen ontwikkelen door het gebruik of niet-gebruik van bepaalde lichaamsdelen. Bijvoorbeeld, een giraffe zou een langere nek krijgen door steeds naar hoge takken te reiken.

Darwin’s theorie is gebaseerd op natuurlijke selectie, waarbij organismen met gunstige eigenschappen meer kans hebben om te overleven en zich voort te planten. Darwin stelde dat variatie in eigenschappen willekeurig is en dat alleen de eigenschappen die een voordeel bieden in de omgeving zullen toenemen in de populatie over de tijd. Eigenschappen worden overgeërfd, maar verworven kenmerken tijdens het leven worden niet doorgegeven.

33
Q

Leg het leerstof uit in verband met de vergelijkende embyologie

A

In beginfase van de embryo zijn alle embryo’s in grote lijnen gelijk. Bij verdere ontw steeds meer verschillen.De gelijkenissen laten het vermoeden rijzen dat al die organismen uit gemeenschappelijke voorouder geevolueerd zijn.

34
Q

Wat is rudimentaire organen

A

komen heel vaak voor bij dieren. Dat zijn organne die hun functie kwijt zijn maar in het verre verleden wel gebruikt geweest.

35
Q

Geef al de argumenten voor het verklaren van de theorie van Darwin

A

1.Argumenten uit de vergelijkende embryologie
2.Argumenten uit de vergelijkende anatomie
3.Argumenten uit de paleontologie

36
Q

Geef meer uitleg bij het argument uit de paleontologie

A

adhv van fossielen die te vinden zijn in afzettingsgesteenten en belangrijk bewij vormen voor bestaan van evolutie. De oudste gesteente = oudste levensvormen. Hoe jonger = hoe hoger de ontwikkeling.

37
Q

welke fossielen werden rond 1860 gevonden

A

vaan de oervogel, de Archeopteryx, vogel dat typische kenmerken had van een reptiel. Daarom beschouwd als schakeling tussen reptielen en vogels.

38
Q

Wat zijn fossielen

A

zijn overblijfselen van planten en dieren die te vinden zijn in afzettingssgesteenen

39
Q

met behulp van wat kunnen wetenschappers een stamboom van organismen opstellen

A

DNA-onderzoek

40
Q

Wat doen geologen

A

bestuderen gesteentelagen waarin fossielen worden aangetroffen. Daardoor slagen ze erin om op geologische tijdschaal te bepalen wnr de verschillende soorten organismen op aarde verschenen.