H6 P2 Flashcards

1
Q

3 soorten bewegingen van platen

A
  • convergerend, naar elkaar toe
  • dirigerend, van elkaar af
  • conserverend, langs elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

landplaat tegen landplaat gevolgen

A
  • vooral gebergte vorming
  • aardbevingen
  • vulkanen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zeeplaat tegen zeeplaat gevolgen

A

zeeplaat onder landplaat (subductie)
- troggen
- zware aardbeving
- explosief vulkanisme
- eilandvorming
- gebergtevorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

platen van elkaar af gevolgen

A
  • rustig vulkanisme (effusief)
  • oceanische rug
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

platen langs elkaar gevolgen

A
  • vooral zware aardbevingen
  • land scheurt los
  • vulkanen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bekende breuk

A

San Andreas fault

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

aardbeving

A

aardbeving begint in het hypocentrum en bij het epicentrum verspreid het zich over het aardoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

schaal van richter

A

meet vrijkomende energie met logaritmische schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

schaal van Mercalli

A

kijkt alleen maar naar de schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe komt een aardbeving

A

door schuivende platen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een aardverschuiving

A

glijdende grond door :
- helling
- nat
- ontbossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

seis zinnetje

A

een seismoloog (persoon) is iemand die met een seismograaf (apparaat) een seismogram (figuur) maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

opbouw aardbeving

A

spanningsopbouw daarna ontlading daarna aardbeving. Hoe hoger de spanningsopbouw hoe zwaarder de aardbeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat bepaalt de zwaarte van de aardbeving

A

hoe dieper de plaat onderschuift hoe dieper het hypocentrum en hoe lichter de aardbeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gevaren bij een aardbeving

A
  • instortingen
  • brand door kortstluiting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

soorten vulkanen

A
  • stratovulkaan
  • schildvulkaan
  • caldera
17
Q

kenmerken stratovulkaan

A
  • kegelvulkaan
  • explosief
  • komt voor bij subductie
  • tientallen km van plaatgrens
  • magma
18
Q

kenmerken schildvulkaan

A
  • effusief vulkanisme
  • platen die uit elkaar gaan
  • hotspot
  • dunne lava
19
Q

kenmerken caldera

A
  • ingestorte stratovulkaan
  • alleen de randen staan nog
  • ontstaan door explosieve uitbarsting: top er af, of door uitbarsting waardoor de magma kamer leeg is en vulkaan instort
20
Q

ander vulkaantype

A

spleetuitbarstingen: 10tallen km spleten waar lava uitloopt