H6 Denken en Intelligentie Flashcards
Definitie van concept. Noem een voorbeeld.
Mentale representatie van een categorie van items of ideeën, gebaseerd op ervaring. Voorbeeld: ‘vogel’.
Noem de twee soorten concepten en beschrijf ze.
- Natuurlijke concepten = mentale representatie van een voorwerp of gebeurtenis gebaseerd op onze eigen directe ervaring.
- Artificiële concepten = concept dat gedefinieerd wordt door regels.
Definitie van prototype. En noem een voorbeeld bij het concept ‘vogel’.
Het meest typische voorbeeld van een conceptuele categorie (‘merel’ voor ‘vogel’).
Definitie van conceptuele hiërarchie.
Niveaus van concepten, van zeer algemeen tot zeer specifiek. De algemenere concepten omvatten de specifiekere concepten. Voorbeeld: dier -> vogel -> kanarie
Noem twee verschillen tussen culturen m.b.t. concepten en conceptvorming.
- Westerse wereld hecht meer waarde aan logisch redeneren dan andere culturen.
- Westerse wereld ziet concepten graag strak afgebakend, terwijl Aziatische culturen zich meer richten op de relatie tussen concepten.
Definitie van schema. En de drie zaken waarbij het helpt.
Een cluster van verwante concepten die samen een algemeen raamwerk vormen die verwachtingen genereert over thema’s, gebeurtenissen, voorwerpen, mensen en situaties in iemands leven.
- verwachtingen
- gevolgtrekkingen
- beslissingen maken
Definitie van script.
Cluster van informatie over gebeurtenissen en handelingen in een specifieke situatie (afrekenen bij de kassa van de supermarkt).
Definitie van intuïtie. Hoe zit het met intuïtie vs. expertise?
Het vermogen om een oordeel te vormen zonder bewust redeneren.
Als we verschillende acties afwegen dan zorgen onze onbewuste emotionele ‘voorgevoelens’ dat we zeer snel beslissingen kunnen maken.
Expertise gaat boven intuïtie, maar bij gebrek aan expertise wint intuïtie van poging tot logisch analyseren.
Definitie van algoritmen.
Procedure of formule om een probleem om te lossen, die een correcte uitkomst garandeert.
Definitie van heuristieken.
Cognitieve strategie of vuistregel die gebruikt wordt om de oplossing van een probleem te benaderen. Je weet dus niet zeker of je de juiste oplossing krijgt.
Noem drie veel gebruikte heuristieken.
- Terugwerken
- Analogie
- Groot probleem -> deelproblemen
Wat is mental set en functionele gefixeerdheid?
Mental set = de neiging om een nieuw probleem hetzelfde te benaderen als een soortgelijk probleem uit het verleden.
Functionele gefixeerdheid = onvermogen om een nieuwe functie te verbinden aan een voorwerp waarmee je al een andere functie associeert.
Noem twee mogelijke mentale beperkingen bij het oplossen van problemen.
- mental set
2. opleggen van zelfverzonnen blokkades
Noem 6 fouten die gemaakt kunnen worden bij het nemen van beslissingen.
- Confirmation bias
- Hindsight bias
- Anchoring bias
- Representativeness bias
- Availability bias
- Tirannie van de keuze
Beschrijf confirmation bias.
Bij confirmation bias beperk je jezelf alleen nog maar tot informatie die past bij het plaatje dat je in je hoofd hebt.