H11 Sociale psychologie Flashcards

1
Q

Wat is het kameleoneffect?

A

De neiging om anderen na te doen, genoemd naar het dier dat van kleur verandert om niet op te vallen in verschillende omgevingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is situationisme? Wat is dispositionalisme?

A

Situationisme gaat ervan uit dat de omgeving of gedragsmatige context onze gedachten, gevoelens en gedrag beïnvloeden.

Dispositionalisme gaat ervan uit dat gedrag toegeschreven kan worden aan interne factoren, zoals genen, persoonlijkheid en karaktereigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe heet het fenomeen wat getuigen ervaren als ze onderdeel zijn van een grote groep?

A

Diffusie van verantwoordelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het maken van een cognitieve attributie?

A

Het zoeken van een verklaring voor iemands gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het Asch-effect?

A

Vorm van conformisme waarbij een groepsmeerderheid het oordeel van een individu beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt ‘conformisme’ in?

A

De neiging van mensen om de gedragingen, attitudes en meningen van andere groepsleden over te nemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke omstandigheden bevorderen conformisme? (8)

A
  1. Unanimiteit van de meerderheid
  2. Omvang van de groep (vanaf 3 anderen)
  3. Openbaarheid
  4. Ambiguïteit
  5. Samenstelling van de meerderheid
  6. Gevoel van eigenwaarde
  7. Macht van een bondgenoot
  8. Onafhankelijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem twee reden dat mensen bezwijken onder conformisme.

A
  1. Ze willen er graag bij horen (normatieve invloeden)
  2. Informationele invloeden: correct willen zijn en begrijpen wat de juiste manier van handelen is in bepaalde situaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg het experiment van Sherif uit, met het autokinetische effect.

A

Het autokinetische effect zorgt ervoor dat een lichtvlek in een donkere kamer lijkt te bewegen, terwijl hij eigenlijk stil staat. Mensen die dit moesten beoordelen hadden uiteenlopende oordelen, tot ze met elkaar moesten overleggen. Zelfs toen ze daarna alleen waren hielden de proefpersonen zich aan de groepsnorm. Ook toen de groep een jaar later werd bevraagd gaven ze hetzelfde oordeel. De groep werd lid voor lid vervangen, maar de groepsnorm bleef bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Definitie van ‘groepsdenken’.

A

De term voor gebrekkige oordelen en slechte beslissingen die genomen worden door groepsleden die te veel worden beïnvloed door groepsconsensus of het standpunt van de leider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 5 omstandigheden die groepsdenken bevorderen.

A
  1. Dominante leider
  2. Sterke cohesie in de groep
  3. Homogeniteit van de sociale achtergrond en ideologie van de groepsleden
  4. Geen duidelijke procedures om bewijsmateriaal te verzamelen en te beoordelen
  5. Sterke druk als gevolg van externe dreiging, met weinig hoop op een betere oplossing dan die van de groepsleider.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 4 situaties waarin we geneigd zijn een autoriteit te gehoorzamen.

A
  1. Wanneer we zien dat een gelijke de autoriteit gehoorzaamt.
  2. Wanneer het slachtoffer niet zichtbaar of dichtbij is, zodat een gevoel van anonimiteit ontstaat.
  3. Wanneer we onder direct toezicht van de autoriteit staan.
  4. Wanneer de autoriteit een hogere status heeft dan wijzelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het bystander effect? Hoe heet het bijbehorende verschijnsel?

A

Hoe groter het aantal omstanders dat getuige is van een noodgeval, hoe kleiner de kans dat een van hen het slachtoffer te hulp komt.

Verschijnsel: diffusie van verantwoordelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem twee redenen dat mensen niet ingrijpen bij een noodgeval.

A
  1. Bystander effect (diffusie van verantwoordelijkheid)

2. Conformisme: niemand helpt dus dan doe ik het ook niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem twee manieren waarop het bystander effect kan worden aangepakt.

A
  1. Trainingen zodat mensen zich bewust zijn

2. Camera’s e.d. om anonimiteit te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 4 factoren spelen een rol bij de beloningstheorie van aantrekkingskracht?

A
  1. Nabijheid
  2. Gelijkenis
  3. Openheid
  4. Fysieke aantrekkingskracht
17
Q

Wat is cognitieve dissonantie?

A

Een toestand waarin mensen tegenstrijdige cognities ervaren, met name als hun bewuste gedrag in strijd is met hun overtuigingen.

18
Q

Welke drie componenten vormen samen de driedimensionale theorie over liefde van Sternberg?

A
  1. Passie
  2. Intimiteit
  3. Toewijding
19
Q

Wat zijn de twee universele dimensies van sociale cognitie?

A
  1. Warmte: iemand aardig vinden

2. Competentie: iemand respecteren

20
Q

Definitie van vooroordeel.

A

Negatieve houding tegenover een individu vanwege zijn of haar lidmaatschap van een bepaalde groep.

21
Q

Definitie van stereotypen.

A

Een overdreven beeld van een groep mensen dat niet overeenkomt met de werkelijkheid.

22
Q

Definitie van discriminatie.

A

Negatieve actie t.o.v. een individu vanwege zijn of haar lidmaatschap van een bepaalde groep.

23
Q

Noem 5 oorzaken van vooroordelen.

A
  1. Ongelijkheid en sociale afstand
  2. Economische competitie
  3. Zondebok aanwijzen
  4. Conformisme aan sociale normen
  5. Stereotypering in de media
24
Q

Wat is stereotypedreiging en stereotypelift?

A

Stereotypedreiging is een negatieve beïnvloeding van prestaties doordat iemand gelooft in de veronderstelde slechte prestaties van de groep waar hij/zij toe behoort. Stereotypelift is tegenovergestelde.

25
Q

Wat houdt de macht van het systeem in?

A

Systemen kunnen situaties creëren die vervolgens weer van invloed zijn op het gedrag van mensen.