H5 Zinnen C Flashcards
1
Q
Gaat het?
A
Ça va?
2
Q
Nee, ik denk dat ik ziek ben.
A
Non, je pense qu je suis malade.
3
Q
Ik voel me niet goed.
A
Je ne me sens pas bien.
4
Q
Wat heb je?
A
Qu’est-ce que tu as?
5
Q
Ik heb hoofdpijn.
A
J’ai mal à la tête.
6
Q
Ik heb 39 graden koorts.
A
J’ai 39 de fièvre.
7
Q
Ik heb een ongeluk gehad.
A
J’ai eu un accident.
8
Q
Ik heb een gebroken arm.
A
J’ai le bras cassé.
9
Q
Ga je naar de doktor?
A
Tu vas voir le docteur?
10
Q
Ja, ik heb vanmiddag een afspraak.
A
Oui, j’ai rendez-vous cet après-midi.
11
Q
Nee, ik blijf in bed.
A
Non, je reste au lit.