H3 Zinnen G Flashcards
1
Q
Wat wil je kopen?
A
Qu’est-ce que tu veux acheter?
2
Q
Ik zoek een cadeau voor Lucas.
A
Je cherche un cadeau pour Lucas.
3
Q
Waar houdt hij van?
A
Qu’est-ce qu’il aime?
4
Q
Hij houdt van sport en videogames.
A
Il aime le sport et les jeux vidéo.
5
Q
Wat vind hij leuk om te dragen?
A
Qu’est-ce qu’il aime porter?
6
Q
Hij draagt altijd sportschoenen en een pet.
A
Il porte toujours des baskets et une casquette.
7
Q
Gaan we naar Pimkie?
A
On va chez Pimkie?
8
Q
Oké! Laten we gaan!
A
D’accord! On y va!