H5. Het zelf: onszelf begrijpen in een sociale context Flashcards

1
Q

Zelfconcept

A

het geheel van overtuigingen dat menen hebben over hun persoonlijke eigenschappen, oftewel onze
kennis over wie we zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onafhankelijk zelfbeeld

A

manier om zichzelf te definiëren in termen van de eigen interne gedachten, gevoelens en
handelingen. Geldt vaak voor mensen in westerse culturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onderling afhankelijk zelfbeeld

A

zelfbeeld: manier om zichzelf te definiëren in termen van de relaties met andere mensen,
erkennen dat het eigen gedrag dikwijls bepaald wordt door de gedachten, gevoelens en handelingen van anderen.
Geldt vaak voor mensen in Aziatische en niet-westerse culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Introspectie:

A

het proces waarbij mensen naar binnen kijken en hun eigen gedachten, gevoelens en motieven
onderzoeken. Het is nuttig maar niet perfect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zelfbewustzijn:

A

de handeling van het denken over onszelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zelfbewustzijnstheorie

A

wanneer we de aandacht op onszelf richten, evalueren en vergelijken we ons huidige gedrag
met onze innerlijke normen en waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

causale theorieën

A

Theorieën over de oorzaken van eigen gevoelens en gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Door rationele redenen veroorzaakte attitudeverandering:

A

attitudeverandering die wordt veroorzaakt doordat men
nadenkt over de redenen voor de eigen attitudes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zelfperceptietheorie

A

theorie die stelt dat wanneer onze attitudes en gevoelens onzeker of ambigu zijn, we onze
conclusies daarover baseren op observaties van ons gedrag en de situatie waarin dat gedrag voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intrinsieke motivatie

A

verlangen om ergens aan te beginnen omdat je ervan geniet of het interessant vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Extrinsieke motivatie

A

verlangen om ergens aan te beginnen vanwege externe beloningen of druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overrechtvaardigingseffect

A

de neiging van mensen om de oorzaken van hun gedrag te zoeken in
dwingende extrinsieke motivaties, waardoor ze de invloed van intrinsieke redenen onderschatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Taakafhankelijke beloning

A

beloning die gegeven wordt voor het uitvoeren van een taak, ongeacht hoe goed dat
gebeurt. Hierbij bestaat een risico op overrechtvaardiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Prestatieafhankelijke beloning

A

beloning die gebaseerd is op hoe goed een taak wordt uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vast denkkader (fixed mindset)

A

het idee dat we een bepaalde capaciteit in een bepaalde mate bezitten en dat dit
gegeven onveranderlijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vormbaar denkkader (growth mindset)

A

het idee dat onze capaciteiten kneedbare kwaliteiten zijn die we kunnen
cultiveren en ontwikkelen

17
Q

Tweefactorentheorie van emotie (Schachter)

A

(Schachter): het idee dat een emotionele ervaring het resultaat is van een
zelfperceptieproces dat uit 2 stappen bestaat:
1. ervaren fysiologische opwinding (arousal) en
2. hiervoor een geschikte verklaring vinden.

18
Q

Misattributie van opwinding

A

proces waarbij mensen verkeerde conclusies trekken over de oorzaak van hun
gevoelens.

19
Q

Sociale vergelijkingstheorie

A

het idee dat we over onze eigen vaardigheden en attitudes leren door onszelf te
vergelijken met andere mensen

20
Q

Opwaartse sociale vergelijking

A

we vergelijken onszelf met mensen die beter scoren op een bepaalde eigenschap
of vaardigheid dan wijzelf

21
Q

Neerwaartse sociale vergelijking

A

we vergelijken onszelf met mensen die slechter scoren op een bepaalde
eigenschap of vaardigheid dan wijzelf als we onszelf beter willen voelen.

22
Q

Sociale afstemming

A

het proces waarin mensen attitudes van elkaar overnemen.

23
Q

Affectieve voorspelling

A

verwachte gevoelens over een toekomstige gebeurtenis

24
Q

Egodepletie

A

de staat waarbij de energiebron die nodig is voor zelfcontrole is uitgeput, waardoor het uitoefenen van
zelfcontrole niet tot nauwelijks mogelijk is.

25
Q

Impressiemanagement

A

poging van mensen om anderen over te halen om hen te zien zoals ze gezien willen worden.
Politici maken hier veel gebruik van maar wij doen dat ook in ons dagelijks leven

26
Q

vleien

A

andere mensen naar de mond praten, prijzen en proberen onszelf sympathiek te maken in de ogen van
iemand anders, die vaak een hogere status heeft

27
Q

Zelfsabotage

A

strategie waarbij mensen voor zichzelf obstakels en excuses creëren zodat ze bij een mislukking
niet zichzelf de schuld hoeven te geven.

28
Q

Zelfvertrouwen

A

onze beoordeling van wat we waard zijn; d.w.z. de mate waarin we onszelf als goed, competent en
fatsoenlijk zien.

29
Q

Angstmanagement theorie

A

de theorie die inhoudt dat zelfvertrouwen een buffer is die mensen beschermt tegen
angstwekkende gedachten over hun eigen sterfelijkheid

30
Q

Self-efficacy (zelfeffectiviteit)

A

de mate waarin iemand zich bekwaam voelt een bepaalde taak uit te voeren of een
bepaald doel te bepalen.

31
Q

Narcisme:

A

de combinatie van excessieve zelfgerichtheid en een gebrek aan empathie met anderen