H4 Ecologie Flashcards

1
Q

Ecologie

A

de tak van de biologie die de relaties tussen organismen en hun milieu bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Abiotische milieufactoren

A

levenloze omgevingsfactoren, zoals temperatuur, licht, enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Biotische milieufactoren

A

levende omgevingsfactoren, zoals soortgenoten en niet-soortgenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ecosysteem

A

een gemeenschap van organismen met haar abiotische omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Populatie

A

alle individuen van één soort ecosysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tolerantiegrenzen

A

dit zijn uiterste waarden van een abiotische milieufactor waaraan een soort zich in een ecosysteem aan kan passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Optimumwaarde

A

dit is de waarde van een milieufactor, waarbij een soort in een ecosysteem zich best kan ontplooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beperkende milieufactor

A

dit is de milieufactor, die de groei en/of ontwikkeling van een individu of een populatie het meest belemmert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Lieblig’s wet van het minimum

A

de verspreiding van een soort is afhankelijk van de milieufactor waarvoor de tolerantiegrenzen van de soort het dichtst bij elkaar liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Habitat

A

de ruimtelijke leefomgeving van een organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nis

A

het complex van biotische en abiotische milieufactoren, die een bepaalde soort in een ecosysteem in staat stellen daar in leven blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schutkleur

A

door vorm, tekening en kleur opgaan in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mimicry

A

door vorm, tekening en kleur op iets anders lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schrikkleuren

A

door felle kleuren of bijzondere tekening opvallen, waardoor potentiële vijanden weten dat de drager van deze schrikkleuren niet geschikt is als consumptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dreigen

A

het tonen van de verdedigingsmechanismen, vaak gecombineerd met proberen er zo groot mogelijk uit te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Autrotrofe organismen

A

organismen die in staat zijn tot het maken van organische stoffen uit anorganische stoffen

17
Q

Heterotrofe organismen

A

organismen die voor hun organische stoffen aangewezen zijn op andere organismen

18
Q

Chlorofyl

A

bladgroen

19
Q

Autotroof

A

organismen maken organische stoffen uit anorganische stoffen

20
Q

Heterotroof

A

organismen komen aan hun energievoorziening en organische stoffen door het direct of indirect opeten van autotrofe organismen

21
Q

Iligotroof gebied

A

de verschillende groeiomstandigheden verschillen van plaats tot plaats

22
Q

Eutroof gebied

A

alle voedingszouten zijn in overvloed aanwezig

23
Q

Symbiose

A

samenleving tussen organismen van verschillende soorten

24
Q

Mutalisme

A

beiden partijen hebben voordeel van symbiose

25
Q

Commensalisme

A

de ene partij heeft een voordeel en de andere geen nadeel

26
Q

Parasitisme

A

ene partij voordeel en de ander ondervindt nadeel