H3: Van cellen naar orgaansystemen Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Voor- en nadelen van eencellige organismen

A

Voordelen:
- Eenvoudig en ongecompliceerd leven
- Halen grondstoffen en energie uit de vloeistof waarin ze baden, dumpen hierin hun afvalstoffen en planten zich voort door in tweeën te delen

Nadelen:
- Voor elke behoefte van leven volledig overgeleverd aan zijn omgeving
- Als vijver opdroogt, te hoog zoutgehalte heeft, te hoge T heeft of als voedsel opraak (sterft cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voor- en nadelen van meercellige organismen

A

Voordelen:
- Voeren functies uit die geen enkele cel alleen kan uitvoeren
- Grotere omvang (om voeding op te nemen en niet opgegeten te worden)
- Externe omgeving kunne opzoeken of behouden om leven mogelijk te maken

Nadelen:
- Moet zich specialiseren om anderen te helpen en moet vertrouwen op de rest om hem te helpen
- Verbonden en afhankelijk leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Weefsels

A

Groepen gespecialiseerde cellen die qua structuur vergelijkbaar zijn en gemeenschappelijke functies vervullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem de 4 types van weefsel

A
  1. Epitheel
  2. Bindweefsel
  3. Spierweefsel
  4. Zenuwweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Epitheelweefsel

A

Weefsel dat bestaat uit cellagen die verschillende oppervlakken en lichaamsholten bekleden en bedekken
bv: huid, de binnenkant van de mond en bekleding binnenoppervlakken van spijsverteringsstelsel, longen, blaas, bloedvaten en tubuli van de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Functies van epitheelweefsel

A
  • Bedekken en bekleden van oppervlakten
  • Bescherming: glad om wrijving te verminderen
  • Transporteren van materialen: opnemen van water en voedingsstoffen via de darmen voor het bloed en afvalproducten afscheiden in de tubuli van de nieren
  • Het vormen van klieren: klierepitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klieren

A

Epitheelweefsels dat gespecialiseerd zijn om producten te synthetiseren en uit te scheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Benoem de 2 soorten klieren

A
  1. Exocriene klieren= scheiden producten af in een hol orgaan of kanaal (bv: zweetklieren)
  2. Endocriene klieren= scheiden hormonen af in de bloedbanen (bv: schildklier)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Soorten epitheelweefsels (geclassificeerd volgens de vorm van de cellen)

A
  1. Squamous epithelium (plaveisepitheel)
  2. Cuboidal epithelium (kubusvormig epitheel)
  3. Columnar epithelium (zuilvormig epitheel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Squamous epithelium

A
  • Bestaat uit één of meer lage afgeplatte cellen
    –> Vormt buitenoppervlakte van de huid en bekleedt binnenoppervlakken van de bloedvaten, longen, mond, keel en vagina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cuboidal epithelium

A
  • Bestaat uit kubusvormige cellen
    –> Vormt de niertubuli en bedekt de oppervlakken van de eierstokken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Columnar epithelium

A
  • Bestaat uit hoge, rechthoekig (kolomvormige) cellen
    –> Bekleed delen van het spijsverteringstelsel, bepaalde voortplantingsorganen en het strottenhoofd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Slijmbekercellen

A

Cellen in het kolomepitheel die een dikke vloeistof uitscheiden dat de weefsels smeert en bacteriën, virussen en irriterende deeltjes vasthoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soorten epitheelweefsels (geclassificeerd op basis van het aantal cellagen in het weefsel)

A
  1. Eenvoudig of simple epitheel: bestaat uit één laag en is zo dun dat moleculen er gemakkelijk doorheen kunnen
  2. Gestratificeerd epitheel: bestaat uit meerdere lagen, is dikker en biedt bescherming voor onderliggende cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Basismembraan

A

Ondersteunend niet-cellulaire laag die zich onder de cellen van het epitheelweefsel bevindt
–> verankert epitheelcellen aan het sterkere bindweefsel
–> Bestaat uit eiwitten die worden uitgescheiden door de epitheelcellen en hun onderliggende bindweefsellaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Benoem de verschillende celverbindingen waarmee epitheelcellen met elkaar verbonden zijn.

A
  1. Tight junctions
  2. Adhesion junctions (spot desmosomen)
  3. Gap junctions
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tight junctions

A

Sluiten het plasmamembraan van aangrenzende cellen zo strak af dat er niets tussen de cellen kan passeren.
–> Belangrijk in epitheellagen die beweging van stoffen in en uit het lichaam regelen
(bv: in spijsverteringsstelsel of blaas)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Adhesion junctions

A

Eiwitfilamenten van adhesieverbindingen zorgen voor enige beweging tussen cellen zodat de weefsels kunnen uitrekken en buigen
–> losser van structuur
(bv: in de huid om vrij te kunnen bewegen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gap junctions

A

Vertegenwoordigen verbindingskanalen gemaakt van eiwitten die de beweging van ionen of water tussen aangrenzende cellen mogelijk maken
(bv: in hart, lever en sommige spierweefsels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bindweefsel

A

Weefsels die zachtere organen tegen de zwaartekracht in ondersteunen, lichaamsdelen met elkaar verbinden, vet opslaan en bloedcellen produceren
–> Bevat weinig levende cellen (maken bijna nooit contact met elkaar)
–> Grootste deel bestaat uit niet-levend extracellulair materiaal (=de matrix)
Onderscheid tussen vezelig en gespecialiseerd bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De matrix

A

Niet-levend extracellulair materiaal waaruit bindweefsel voor het grootste deel bestaat.
–> gesynthetiseerd door bindweefselcellen en vrijgegeven in ruimte tussen deze cellen
–> Kracht van bindweefsel komt uit de matrix, niet uit de levende cellen zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vezelig bindweefsel

A

Staat in voor de verbindingen tussen verschillende lichaamsdelen en zorgt voor kracht, ondersteuning en flexibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Uit wat bestaat vezelig bindweefsel

A
  • Verschillende soorten vezels en cellen ingebed in een grondsubstantie bestaande uit water, polysachariden en eiwitten en varieert van gelachtige tot bijna rubberachtige substantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Uit welke soorten vezels bestaat vezelig bindweefsel

A
  1. Collageen vezels: gemaakt uit eiwitten, geven kracht en zijn enigszins flexibel
  2. Elastische vezels: dunne opgerolde vezels, gemaakt uit eiwit elastine, kunnen uitrekken zonder te breken
  3. Reticulaire vezels: dunne collageenvezels die met elkaar verbonden zijn, niet altijd een element, intern structureel raamwerk voor sommige zachte organen (lever, milt, lymfeklieren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Uit wat bestaat de grondsubstantie

A

Vetcellen (slaan vet op ) , mestcellen (betrokken bij immuunsysteem) , witte bloedcellen (betrokken bij immuunsysteem) en fibroblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Fibroblasten

A

Cellen die verantwoordelijk zijn voor het produceren en afscheiden van eiwitten die collageen-, elastische en reticulaire vezels vormen

27
Q

Soorten vezelig bindweefsel (geclassificeerd op basis van dichtheid en rangschikking van hun vezeltypes)

A
  1. Los bindweefsel of areolair bindweefsel
  2. Dicht bindweefsel
  3. Elastisch bindweefsel
  4. Reticulair bindweefsel of lymfoïde weefsel
28
Q

Los bindweefsel

A

Meest voorkomende type
- Omringt interne organen, spieren en bloedvaten
- Bevat een paar collageenvezels en elastische vezels in geen bepaald patroon waardoor het veel flexibiliteit heeft, maar wel slechts een bescheiden hoeveelheid kracht

29
Q

Dicht bindweefsel

A
  • Gevonden in pezen, ligamenten en onderste huidlagen
  • Heeft meer collageenvezels die voornamelijk in één richting zijn georiënteerd
  • Sterkste bindweefsel bij rekken in richting van de vezel, scheurt bij spanning langs de zijkant
  • Weinig bloedvaten die de weinige cellen voeden ( drm lang duurt om te genezen van verroken pees)
30
Q

Elastisch bindweefsel

A
  • Rond organen die regelmatig van vorm of grootte moeten veranderen
  • Hoog aantal elastische vezels die makkelijk uitrekken en terugveren
31
Q

Reticulaire bindweefsel

A
  • Interne raamwerk van zachte organen (lever, lymfeklieren, milt, amandelen)
  • Bestaat uit dunne, vertakte reticulaire vezels (samengesteld uit collageen) die een onderling netwerk vormen
32
Q

Benoem de gespecialiseerde bindweefsels

A
  1. Kraakbeen
  2. Botten
  3. Bloed
  4. Vetweefsel
33
Q

Kraakbeen (functie, opbouw,…)

A

Overgangsweefsel waaruit bot ontwikkelt wordt
Functies:
- Vorm van bepaalde lichaamsdelen behouden
- Beschermt en dempt gewrichten
- Kraakbeenschijven scheiden en dempen (bv ruggengraat)
- Taai gladde oppervlakte die wrijving in sommige lichaamsdelen verminderen

Opbouw:
- Bestaat voornamelijk uit collageenvezels
- Grondsubstantie bevat hel veel water, geproduceerd door chrondoplasten
–> Als kraakbeen ouder wordt: cellen ingesloten in kleine kamers
- Geen bloedvaten –> krijgt grondstoffen door diffusie door de grondsubstantie vanuit bloedvaten die zich buiten kraakbeen bevinden

34
Q

Botten (opbouw)

A

Gespecialiseerd bindweefsel met slechts enkele levende cellen
- Matrix bestaat uit harde minerale afzettingen van calcium en fosfaat
- Bevat talloze bloedvaten

35
Q

Bloed (opbouw + functie verschillende onderdelen)

A

Bestaat uit cellen gesuspendeerd in een vloeibare matrix plasma wordt genoemd
–> Beschouwd als bindweefsel omdat het bestaat uit cellen gevormd uit stamcellen van bot
1. Rode bloedcellen: transporteren zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen van en naar lichaamscellen
2. Witte bloedcellen: functioneren als immuunsysteem dat lichaam verdedigt
3. Bloedplaatjes: nemen deel aan stollingsproces na verwonding

36
Q

Vetweefsel ( opbouw + functies)

A

Los bindweefsel dat zeer gespecialiseerd is in vetopslag
- Weinig bindweefselvezels en bijna geen grondsubstantie
- Grootste deel van volume ingenomen door adipocyten of vetcellen

Functies:
- Onder de huid waar het dienst doet als isolatie
- Beschermlaag rond interne organen

–> Aantal is genetisch bepaald
meer eten = extra vet in vetcellen

37
Q

Spierweefsel

A

Weefsel dat bestaat uit cellen die gespecialiseerd zijn om in te korten of samen te trekken, wat resulteert in een of andere vorm van beweging

Bestaat uit dicht opeengeplakte cellen (=spiervezels)

38
Q

Opbouw van spiervezels

A
  • Lang, dun en parallel aan elkaar uitgelijnd
  • Cytoplasma bevat eiwitten die samenwerken om cel te laten samentrekken
39
Q

Benoem de 3 soorten spierweefsel

A
  1. Skeletachtig
  2. Cardiaal
  3. Glad
    –> Variëren in lichaamslocatie, structuur en functie
40
Q

Skeletspieren

A

Verbonden met pezen, die zich hechten aan botten
–> Als ze samentrekken, gaan lichaamsdelen bewegen
–> Individuele cellen (zeer klein, maar kunnen zo lang zijn als de hele spier)
–> Elke spiercel heeft vele kernen (aparte cellen die allemaal samengesmolten zijn
–> Skeletspier bevat duizenden individuele cellen, evenwijdig aan elkaar uitgelijnd

41
Q

Hartspieren

A

Alleen te vinden in het hart!
- Individuele cellen zijn vele korter en hebben maar één celkern
- Zijn evenwijdig aan elkaar gerangschikt
- Hartspiercellen= kort en stomp, met gap junctions tussen aangrenzende cellen
- Als één cel wordt geactiveerd, worden alle andere cellen ook geactiveerd –> Hart trekt op gecoördineerde manier samen

Het is een onvrijwillige spier –> trekt ritmisch en geheel zelfstandig samen zonder bewustzijn en zonder aansturing van zenuwen

42
Q

Gladde spieren

A
  • Omringt holle organen en buizen, zoals bloedvaten, spijsverteringskanaal, baarmoeder en blaas
    –> Slanke en kleine cellen met slechts één kern
    –> Ongeveer evenwijdig aan elkaar uitgelijnd
    –> Als ze korte worden, wordt diameter van bloedvat kleiner
  • Gladde spieren lopen taps toe aan beide uiteinden en er zijn gap junctions tussen aangrenzende cellen (wnr 1tje samentrekt, trekken ze allemaal samen)
  • Onvrijwillige spier –> contracties ervan niet bewust te beheersen
43
Q

Zenuwweefsel

A

Weefsel dat voornamelijk bestaat uit cellen die gespecialiseerd zijn in het opwekken en doorgeven van elektrische impulsen doorheen het hele lichaam
–> Communicatienetwerk voor het lichaam
–> Bevindt zich in de hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen die informatie van en naar verschillende organen brengen

44
Q

Neuron

A

Zenuwweefselcellen die elektrische impulsen opwekken en doorgeven

45
Q

Basisonderdelen van een neuron

A
  1. Cellichaam (kern bevindt zich hier)
  2. Dendrieten
  3. Axon
46
Q

Gliacellen

A

Geven geen elektrische impulsen door, ondersteunende rol door neuronen te omringen en te beschermen en ze van voedingsstoffen te voorzien

47
Q

Organen

A

Structuren die zijn samengesteld uit 2 of meer weefseltypen die met elkaar verbonden zijn en die een specifieke functie of functies vervullen

48
Q

Orgaansystemen

A

Groepen organen die samen een brede functie vervullen die belangrijk is voor het overleven van individueel organisme of een soort

49
Q

Benoem de verschillende orgaansystemen

A
  1. Integumentaire systeem (huid
  2. skelet
  3. spiersysteem
  4. zenuwstelsel
  5. endocrien systeem
  6. spijsverteringsstelsel
  7. lymfatisch systeem
  8. bloedsomloop
  9. ademhalingsstelsel
  10. urinewegen
  11. voortplanting stelsel
50
Q

Weefselmembranen

A

Bestaan uit een laag bindweefsel en een laag epitheelcellen
–> bekleden elke lichaamsholte en vormen onze huid

51
Q

Benoem de 4 hoofdtypen weefselmembranen

A
  1. Sereuze membranen: lijnen en smeren interne lichaamsholten om wrijving tussen interne organen te verminderen
  2. Slijmvliezen: bekleden de luchtwegen, het spijsverteringskanaal en de voortplantingskanalen die open zijn naar de buitenkant van het lichaam
  3. Synoviale membrane: bekleden de zeer dunne holtes tussen botten in beweegbare gewrichten (scheiden waterige vloeistof uit dat het gewricht smeert
  4. Huidmembraan: onze buitenbekleding
52
Q

Integumentaire systeem

A

Huid en bijhorende structuren zoals nagels, haar en klieren

53
Q

Verschillende functies van de huid

A
  1. Bescherming tegen uitdroging
  2. Bescherming tegen letsel
  3. Verdediging tegen invasie door bacteriën en virussen
  4. Regulering van lichaamstemperatuur
  5. Synthese van een inactieve vorm van vitamine D
  6. Sensatie= geeft informatie over de buitenwereld via receptoren voor aanraking, trilling, pijn en temperatuur
54
Q

Opbouw van de huid

A

-Buitenste laag epitheelweefsel = epidermis
- Binnenste laag epitheelweefsel = dermis
- ondersteunende laag = hypodermis
-

55
Q

Kenmerk van epidermis

A

Voortdurend vervaging van de epidermis omdat cellen nabij het oppervlak zich herhaaldelijk delen, waardoor oude cellen naar het oppervlakte worden geduwd
–> epidermis bevat geen bloedvaten waardoor volwassen cellen geen voedingsstoffen meer kunnen opnemen
–> dode cellen na verloop van tijd afgestoten (witte schilfers)

56
Q

Welke twee soorten cellen vormen de epidermis

A
  1. Keratinocyten (meest talrijk)
    –> produceren taai, waterdicht eiwit (=keratine)
    –> actief delende keratinecellen dicht tegen de epidermis = basale cellen
  2. Melanocyten ( minder talrijk)
    –> produceren donkerbruin pigment (melanine) dat wordt opgepikt en opgeslagen door de nabijgelegen keratinocyten (productie verhoogt bij blootstelling aan veel zon)
    –> Melanine beschermt ons tegen de UV straling van de zon
57
Q

Dermis

A

Voornamelijk dicht bindweefsel, bestaande uit collageen, elastische en reticulaire vezels ingebed in grondsubstantie van water, polysachariden en eiwitten

58
Q

Oppervlak van dermis bevat…

A
  • Papillen = kleine uitsteeksels
    -> bevatten sensorische zenuwuiteinden en kleine bloedvaten
59
Q

Welke levende cellen bevinden zich in dermis?

A
  • Fibroblasten
  • Mestcellen
  • witte bloedcellen
  • vetcellen
60
Q

Benoem andere structuren in de dermis

A
  1. Haar
  2. Zachte spier
  3. talgklier
  4. zweetklieren
  5. bloedvaten
  6. sensorische zenuwuiteinden
61
Q

Functie van zachte spier in dermis

A

gehecht aan de basis van het haarzakje, gladde spieren trekken samen als je koud hebt of bang bent waardoor je haar rechtop gaat staan

62
Q

Functie van talgklieren in de dermis

A

olieklieren, scheiden een olieachtige vloeistof af die de huid en het haar bevochtigd en verzacht

63
Q

Functie van bloedvaten in de dermis

A

voeden cellen van de dermis en epidermis met voedingsstoffen en verwijderen hun afvalstoffen
- Helpen ook bij reguleren van temperatuur
–> vernauwen om warmteverlies te voorkomen
- Dermis bevat ook lymfevaten die vloeistoffen afvoeren en een rol spelen bij het immuunsysteem

64
Q

Leg uit: huid synthetiseert een inactieve vorm van vitamine D

A

De cholesterolachtige molecule in de huid wordt een inactieve vorm van vitamine D wanneer het wordt blootgesteld aan UV straling –> vervolgens omgezet in nieren en lever tot actieve vitamine D