h3 Flashcards

1
Q

ontologische uitspraken

A

uitspraken over het al dan niet bestaan van sociale structuren (die in de werkelijkheid bestaan en die een rol spelen in het leven van mensen in samenlevingen) en beweren dat de sociale wereld op een bepaalde manier in elkaar steekt.
De ontologie houdt zich bezig met de vraag welke dingen bestaan in de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

epistemologie kennisleer

A

wat telt als kennis en op welke wijze moet kennis over de werkelijkheid vergaard worden. Het houdt zich bezig met de vraag hoe we kennis over de werkelijkheid kunnen opdoen.
Aangezien epistemologische opvattingen voor een groot deel leidend zijn voor wat wetenschappers als een goed of als een slecht onderzoek beschouwen, hebben die opvattingen grote gevolgen voor de kwaliteitseisen van onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

empirisch-analystische benadering kwanittatieve benadering

A

algemeen geldende wetmatigheden ontdekken. Geïnspireerd op natuurwetenschappen. Het is objectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

potivisme

A

stroming in de wetenschap dat uitgaan van een positieve ontwikkeling in de wetenschap. Het wordt meer gebaseerd op ‘harde’ kennis (=kennis waarvan de juistheid kan worden nagegaan) Het beroept zich op waarneembare feiten als basis van alle kennis (empirisme).
- Herhaalbaarheid van onderzoek
- Controleerbaarheid van de omstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

logisch positivisme

A

zintuiglijk waarneembare feiten worden vertaald in een reeks van logisch, samenhangende, heldere en consistente uitspraken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

neopositivsiem

A

de wetenschappelijke stroming die de eis van falsifieerbaarheid toevoegt aan het positivisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nomothetische kennis

A

kennis waarin wetten geformuleerd worden, oftewel regelmatigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

reductionistisch karakter

A

de kenbare werkelijkheid wordt samengevat in de relaties tussen een beperkt aantal variabelen (gestandaardiseerde vragen en antwoorden). De onderzoeker stelt zich waardevrij op en kijkt en observeert vanaf buitenaf (derdepersoonsperspectief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

empirisch interpreatieve benadering kwalitatieve benadering

A

proberen gedrag vanuit de context/omgeving te verklaren. Het begrijpen van de sociale werkelijkheid staat centraal. ook wel holistische banderinge genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

eerstepersoonsperspectief

A

proberen gedrag vanuit de context/omgeving te verklaren. Het begrijpen van de sociale werkelijkheid staat centraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hermenteutiek

A

duiden of uitleggen van teksten door schriftgeleerden. In de sociale
wetenschappen worden concrete mensen en gemeenschappen geduid door hen van
binnenuit te begrijpen en in hun context te verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

fenomenologie

A

het onderzoeken van de achtergronden van verschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

idiografische kennis

A

kennis die het eigene oftewel het unieke beschrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pseudowetenschap

A

vakgebieden die de pretentie hebben wetenschappelijke standaarden na te streven, maar toch tekortschieten om wetenschappelijk te mogen heten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fundamenteel wetenschappelijk onderzoek= empirische cyclus

A
  1. observatie
  2. inductie= - Aan de hand van een aantal concrete observaties een algemene uitspaak formuleren.
    - Een globale hypothese formuleren. Deze is nog niet toetsbaar. Het is een
    aanname/veronderstelling
    - Exploratieve hypothese: er wordt nog gezocht naar een verklaring en een theorie
  3. deductie= - Aan de hand van een algemeen verband wordt een uitspraak gedaan over concrete situaties
    - Hypothese: een uitspraak over bepaalde feiten of gebeurtenissen die men in het onderzoek
    verwacht waar te nemen. Hypothese volgt logisch uit de algemene uitspraken van een theorie en hangt samen met allerlei praktische aannamen die te maken hebben met de uitvoering van het onderzoek.
  4. toetsing= - De geformuleerde hypotheses zijn zo concreet dat je ze kan toetsen
    - Analyse van de empirische gegevens die worden verzameld naast de hypothese te leggen.
    - Onderzoeken of je de resultaten overeenkomen met je hypothese (verifieert) of niet
    (falsificeert)
    - Als hypothese niet klopt, zal de hypothese verandert worden
    - Theorieën veranderen en worden aangepast als onderzoekers dit nodig vinden.
  5. evaluatie= antwoord of je probleem daadwerkelijk hebt opgelost
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

praktijk gericht wetenschappelijk onderzoek= regulatieve cyclus

A
  1. praktijkptobleem= stadn van zaken op het betreffende thema goed leren kennen
  2. diagnose=- De probleemsituatie wordt onderzocht en de oorzaken van het probleem worden achterhaald.
    - diagnostisch onderzoek: diagnose komt in praktijkgericht onderzoek op alle niveaus voor
    - er wordt een voorlopige analyse van de uitgangssituatie gemaakt (zonder beleid of ingreep)
  3. planvorming= een brede inventarisatue van mogekijke verklaringen wordt opgezet waaruit je asl onderzoeker een coherent geheel probeert te constructeren
  4. plan en besluitvorming= - er wordt een plan gevormd waarin het doel en de middelen (probleemoplossingen) staan vermeld
    - er wordt onderzoek gedaan naar de meest optimale en haalbare oplossingen voor het probleem
    - voorafgaand aan de besluitvorming ga je een analyse van de mogelijke effecten maken  ex ante evaluati
    - besluitbroming
    - planevalutaie
  5. ingreep of interventie= - Het plan wordt uitgevoerd
    - Procesbegeleidend onderzoek: verschillende metingen na elkaar waarmee tijdens de
    interventie de gang van zaken wordt gevolgd en de (tussentijdse) uitkomsten gemeten worden.
  6. verandering= - Het plan wordt geëvalueerd en de vraag wordt beantwoord of er sprake is van een verandering waardoor het praktische probleem is opgelost of gereduceerd.
    - Eindevaluatie: de vraag naar de uiteindelijke effectiviteit van de ingreep in de praktijk
    - Evaluatieonderzoek: onderzoek waarin de evaluaties plaatsvinden. De uitdrukkelijke
    bedoeling hierbij is om het beleid meer evidence-based te maken, dus beleid dat gebaseerd is op bewezen effectiviteit in de praktijk. De interventie wordt getoetst