GS toets lj1 periode 3 Flashcards

1
Q

Hoe en wanneer de Romeinen hun rijk veroverden

A

Vanaf de 4e eeuw v.C lukte het de Romeinen gebieden te veroveren. Eerst op het Italiaanse schiereiland, maar later ook gebieden in Zuid-Europa en Noord-Afrika.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn verschillende periodes van besturing in het Romeinse rijk?

A

Romeinse republiek
Pax romana.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat we verstaan onder de klassieke cultuur

A

Griekse cultuur die de Romeinen hadden overgenomen. Een ander woord is Grieks-Romeins cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe de klassieke cultuur zich over het Romeinse rijk verspreidde

A

Omdat de Romeinen gebieden veroverde en daardoor de mensen in contact kwamen met de cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat er in de veroverde gebieden veranderde door de komst van de romeinen

A

1= Rome ging van een klein dorpje naar een groot rijk.
2= Van 1 koning naar een senaat en 2 consuls
3= De cultuur veranderden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat het verschil is tussen monotheisme en polytheisme

A

Polytheisme is als je in meerdere goden geloofde en monotheisme is als je maar in 1 god geloofd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe ontstond het Christendom

A

Er was een joodse man die Jezus van Nazareth werd genoemd. Hij preekte over verdraagzaamheid en vergevingsgezindheid. Dat mensen eenvoudig moesten leven. Sommige joden zagen Jezus als de messias. De volgelingen van Jezus noemden zich Christenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe het christendom zich in de eerste drie eeuwen verspreidde

A

Door de apostelen die versprijden via de bijbel het verhaal van Jezus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waarom de Christenen in het Romeinse rijk in het begin werden vervolgd

A

Omdat de Christenen niet in de Romeinse goden wouden geloven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe en wanneer het christendom de belangrijkste godsdienst van het romeinse rijk werd

A

Keizer Theodosius besloot aan het einde van de 4e eeuw om christendom als staatsgoddienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe konden de Romeinse leger zich snel verplaatsen?

A

Ze legde wegen over de hele rijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom was de Romeinse leger zo succesvol?

A

Ze waren goed bewapend en getraind.
Het was goed georganiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe werd het bestuurd in de Romeinse republiek?

A

De senaat en twee consuls.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat was het senaat in de Romeinse republiek?

A

Een paar honderd mannen stemde over belangrijke wetten en het bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wie waren de consuls in de Romeinse republiek?

A

de consuls hadden als taak de vergaderingen van de senaat voor te zitten en wetsvoorstellen te doen.
Ze hadden ook vetorecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer onstond Rome?

A

In de 8e eeuw v.C

17
Q

Waarom het romeinse republiek ten onder ging en het keizerrijk onderstond

A

Caesar was een generaal hij haalde veel overwinnigen en was populaire onder de soldaten. Hij werd zo populaire dat hij de macht greep en een dicator. Een paar andere senatoren besloten om Caesar te vermoorden.

Augustus een geadopteerde zoon van Caesar wilde wraak. Hij spooorde alle vijande van Caesar en versloeg ze. Dan was hij een alleenheeser en begon een keizerrijk

18
Q

Wat is de messias

A

Iemand die het joodse volk van de Romeinen zou bevrijden van de (Romeinse) overheersers

19
Q

Germanen

A

Verzameling volken en stammen in het huidige Duitsland en Nederland, zoals Friezen en Bataven

20
Q

Grootgrondbezitter

A

Iemand die veel grond bezit en daardoor erg rijk en machtig is.

21
Q

Bondschapgenoot

A

(militaire) Samenwerking met een ander volk of land.

22
Q

Beroepsleger

A

Soldaten die van vechten hun werk hebben gemaakt voor belastinggeld

23
Q

Klassieke cultuur

A

Romeinse manier van leven die door de Grieken is beïnvloed

24
Q

Nobiles

A

De rijkste en belangrijkste mannen in Rome

25
Q

Proletarier

A

Arme Romeinse burgers

26
Q

Republiek

A

Een land dat niet wordt geregeerd door een koning of keizer, maar door één of meer gekozen leiders

27
Q

Romanisering

A

Het overnemen van de Romeinse cultuur

28
Q

Senaat

A

De vergadering van de rijkste en belangrijkste Romeinse familie’s die de Romeinse republiek bestuurde

29
Q

Villa

A

Huis van een grootgrondbezitter op het platteland