groepen en organisaties Flashcards

1
Q

sociale groep =

A

een verzameling mensen met:

  • een uitgesproken wij-bewustzijn
  • lidmaatschap (waar gedragsverwachtingen aan vast hangen)
  • regelmatige communicatie
  • vormen een onderscheiden entiteit met een eigen identiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

primaire groep =

A

een groep waarvan je lid bent vanaf het begin van je leven en waarbij je met je volledige persoonlijkheid bij bent betrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

secundaire groep =

A

een groep waarvan je later in je leven lid wordt zijn minder alomvattend en leggen geen beslag op je emotionele leven en hebben praktische doeleinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociaal aggregaat =

A

een verzameling van mensen die zich toevallig op dezelfde plaats bevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale categorie =

A

een statische eenheid v mensen die op grond van een kenmerk samen worden geclassificeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

referentiegroep =

A

een groep die een grote invloed heeft op een individu, omdat het individu zich daarmee vergelijkt of daarbij wilt horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kenmerken van Gemeinschaftliche interactiepatronen

A

Ferdinant Tönnies:

  • persoonlijk
  • affectief
  • gehele betrokkenheid
  • kleinschalig met een gesloten netwerk
  • men is gebonden/vastgeschroefd in de gemeneeschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kenmerken van Gesellschaftliche interactiepatronen

A

Ferdinant Tönnies:

  • zakelijk
  • affectief neutraal
  • segmentele betrokkenheid
  • grootschalig met een open netwerk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

formele organisatie (def + kenm)

A

= mensen werken zakelijk samen om een doelstelling te bereiken
kenmerken:
- onpersoonlijke interacties
- specifieke doeleinden (org is middel tot doel)
- ontworpen organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

instrumenteel leiderschapstype

A

heeft aandacht voor de middelen die je kan inzetten om een doel te berielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

expressief leiderschapstype

A

heeft aandacht voor het emotionele, voor hoe mensen zich voelen binnen een organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Weber’s ideaaltype vd bureaucratie

A
  • arbeidsindeling
  • gezagshiërarchie
  • geschreven regels
  • voltijds en gesalarieerd
  • strikte scheiding privé en organisatie
  • geen controle over productiemiddelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ideaaltype =

A

een manier om een begrip zodanig te beschrijven dat de essentiële kenmerken worden uitvergroot dat men het fenomeen beter kan vatten en analyseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

complexe maatsch kan bureaucratie niet missen omdat:

A

volgens Weber:

  • bureaucratische procedures en strikte taakverdeling (zorgt voor rationaliteit en efficiëntie)
  • hoog competentie niveau (waardoor iedereen gelijk behandelt wordt en er geen geknoei is van amateurs)
  • salaris verkleint het risico op corruptie
  • kans op willekeur en nepotisme verkleint
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

nadelen vd bureaucratie

A
  • daling vd betrokkenheid
  • ‘papiermolen’ is de keerzijde vd rationaliteit (zie Parkinsons law)
  • weinig flexibel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ijzeren Wet =

A

van Robert Michels: elke grootschalige organisatie zal nood hebben aan effectiviteit en dus uitgroeien tot een bureaucratie waarbij de macht in handen is van een beperkte groep mensen

17
Q

paradox van de democratie en bureaucratie

A

geen enkele massademocratie kan bestaan zonder de effectiviteit ve bureaucratie, maar bureaucratie zorgt voor machtsconcentratie

18
Q

Japanse organisatie

A
  • bottom-up besluitvorming
  • jobrotatie
  • gebonden aan het bedrijf (identificatie met het bedrijf)