Glossarium deel 2 Flashcards
Afbeeldingstheorie
De afbeeldingstheorie van Wittgenstein stelt dat taal en wereld dezelfde logische vorm hebben, en dat taal daardoor in staat is de wereld te beschrijven. Taal gaat over de wereld op grond van een identieke logische vorm
Aletheia
(Gr waarheid) het begrip aletheia wordt door Heidegger als ‘onverborgenheid’ vertaald en gebruikt om de onthulling aan te duiden van de zinhorizon, die de openheid van de Dasein voor het zijnde en zijn spreken over het zijnde mogelijk maakt.
Analytische filosofie:
uit de Wiener Kreis ontstane filosofische richting, die vooral in de Angelsaksische wereld veel aanhang heeft: ontwikkelde zich aanvankelijk vooral in de richting van een taalfilosofie en wordt tegenwoordig geknemerkt door een dicht bij het dagelijks taalgebruik aansluitende wijsgerige analyse van allerlei concrete problemen. Grondleggers zijn G.E. Moore (187301958), Bertrand Russel (1872-1970) en L. Wittgenstein (1889-1951); belangrijke vertegenwoordigers zijn o.a. Ayer en Strawson.
Analytisch oordeel (bij kant)
Kenmerkend voor een analytisch oordeel is dat (het begrip van) het predicaat besloten ligt in het begrip van het subject. Een oordeel als “alle broers zijn mannelijk” is analytisch. Omdat analytische oordelen tautologisch zijn, bevatten zij geen nieuwe informatie: dit in tegenstelling tot synthetische oordelen.
Antinomie:
Een wet die met zichzelf in tegenspraak is: paradox of contradictie. Kant heeft verschillende antinomieen geanalyseerd
Apollinisch
Door Nietzsche aan de naam van de Griekse god Apollo ontleende term voor al wat gekenmerkt wordt door orde, rationaliteit en harmonie: staat tegenover dionysisch
Categorische imperatief (Kant)
Een universeel bindend gebod, voor de geldigheid waarvan persoonlijke omstandigheden of verlangens irrelevant zijn. Volgens Kant moet de categorische imperatief zuiver formeel zijn. Hij luidt dan: handel zo dat de overweging die aan je handeling ten grondslag ligt, tot algemene wet gemaakt kan worden.
Coherentietheorie van de waarheid
De theorie dat de waarheid van een uitspraak gelegen is in haar samenhang met andere, als waar erkende uitspraken.
Communitarisme
Denkrichting die de nadruk legt op ons behoren tot een gemeenschap of communitas. Het communitarisme staat tegenover het liberalisme, dat de nadruk legt op het individu.
Constitutieve idealen (taylor)
Door hem ook hyperwaarden genoemd. Constitutieve idealen zijn morele bronnen die ten grondslag liggen aan onze waarden. Het zijn de ultieme drijfveren van ons morele gedrag
Cross-pressured self (Taylor)
staat voor de identiteit van de hedendaagse mens, die de simultane druk voelt van allerlei mogelijke levensbeschouwelijke houdingen.
Cynische school
(Gr kyoon – hond) Griekse filosofische school: aanhangers van deze school werden honden genoemd vanwege hun onconventionele levenswijze en hun verachting voor de cultuur: honden stonden in de oudheid symbool voor een gebrek aan schaamte: belangrijkste vertegenwoordiger Diogenens (412 -323 v Chr)
Dasein
Door Heidegger gebruikte term om de mens aan te duiden in zijn hoedanigheid van existerend, op de zin van ‘zijn’ betrokken, wezen
Deconstructie (lat)
kernbegrip uit de hedendaagse (Franse) filosofie, met name van Derrida. Deconstructie staat voor de methode waarmee gelaagdheid aan het licht gebracht wordt van wijsgerige of culturele teksten of tradities, die als monolitisch geheel optredend hun inconsistenties en incoherenties aan het oog onttrekken.
Deïsme (lat)
Een in de verlichting sterk verbreide vorm van godsgeloof waarin het bestaan van God op redelijke gronden (en niet op grond van de bijbelse openbaring) aangenomen werd. De idee dat God in zou grijpen in de gang van zaken in de wereld werd door het merendeel van de deisten verworpen
Ding an Sich /Ding op zich (Kant
Term voor de noumenale werkelijkheid. Dwz de werkelijkheid zoals die onafhankelijk van het subject, los van de structurerende werking van de vromen van de aanschouwing en het verstand bestaat; volgens Kant kan het ding op zich wel zonder tegenspraak gedacht , maar niet gekend worden: staat tegenover Erscheinung/verscheining
Dionysisch
Door Nietzsche aan de naam van de Griekse God Dionysus ontleende term voor al wat gekenmerkt wordt door uitzinnige geestdrift en vervoering: staat tegenover apollinisch.
Dionysisch
Door Nietzsche aan de naam van de Griekse God Dionysus ontleende term voor al wat gekenmerkt wordt door uitzinnige geestdrift en vervoering: staat tegenover apollinisch.
Discursief (lat)
Wijze van kennen die stap voor stap, door middel van redeneringen tot inzicht in de waarheid van iets komt: staat tegenover intuitief
Dogma
Leerstelling of geloofsartikel waarvan de waarheid onaantastbaar is. Dogma heeft in de middeleeuwen, nog een positieve, maar sinds Kants criticisme een negatieve bijklank
Emanatie (Lat)
Opwellen, uitstromen. Voortbrenging van het lagere uit het hogere. Volgens het neoplatonisme komt door emanatie uit het onveranderlijke en goddelijke Ene het denken en de wereld voort
Eschatologie
leer of beschouwing omtrent het (al dan niet spoedig naderende) einde der tijden, waarop de van God verwachte vervolmaking van mens ende wereld intreden zal.
Fenomeen (Gr)
Phainomenon, verschijnsel – Dat wat zich toont of manifesteert. De term ‘fenomeen’ verwijst bij Kant naar objecten of gebeurtenissen zoals deze zich aan ons in de ervaring voordoen. De ruimte tijdelijke en transcendentaallogische ordening, waarmee objecten of gebeurtenissen aan ons verschijnen, is volgens Kant door de structuur van ons kenvermogen bepaald. Tegenover het begrip ‘fenomeen’; staat bij hem het noumenon, het Ding an Sich, dat niet door ons kenvermogen gestructureerd en derhalve onkenbaar is. In de fenomenologie van Husserl staat fenomeen voor de zaak zelf, zoals die zich toont voor enig vooroordeel de waarneming heeft kunnen beïnvloeden.
Fenomenologie ( Gr)
Leer van de verschijningsvorm, met name door Edmund Husserl (1859-1938) ontwikkelde wijsgerige methode die zich concentreert op de beschrijving van de wijze waarop dingen aan ons bewustzijn verschijnen onder uitdrukkelijk voorbehoud van alle vragen over het al dan niet bestaan van die dingen
Genealogie
Letterlijk: stamboomonderzoek. Door Nietzsche gebruikt als naam voor zijn onderzoek naar vooronderstellingen en machtseffecten van morele stelsels.
Gnosis (ook gnosticisme)
een samenvoeging van zowel heidense als christelijke leerstellingen omtrent God en zijn schepping, door aanvaarding waarvan de ingewijden verlossing of heil deelachtig werden
Hermeneutiek (Gr hermèneutès, uitlegger, tolk)
De leer van de regels en hulpmiddelen die bij het uitleggen gebruikt worden. Bij heidegger en Gadamer in algemene zin gebruikt als de uitleg van een menselijke bestaan en het filosofische onderzoek naar de vooronderstellingen van een dergelijke uitleg.
Hermeneutische cirkel:
De beweging die het proces van interpretatie doormaakt doordat een onderdeel (van bijvoorbeeld een tekst) alleen begrepen kan worden in het licht van het geheel, terwijl het begrip van het geheel op zijn beurt weer het verstaan van dat onderdeel veronderstelt
Hermeneutische criteria
maatstaven waaraan een geslaagde interpretatie dient te voldoen. Gadamer noemt als criteria: de eenheid van een interpretatie. Haar historische duurzaamheid en vruchtbaarheid
Heteronomie:
Het bepaald-worden door of afhankelijk-zijn van buitenaf opgelegde regels of voorschriften. Staat tegenover autonomie, zelfbestuur. Kant verwerpt iedere heteronomie op ethisch gebied: aan de zedelijkheid ligt de categorische imperatief ten grondslag, die de rede zichzelf gesteld heeft
Historisch materialisme:
Door Marx ontwikkelde theorie, die de maatschappij begrijpt als een zich dialectisch ontwikkeld geheel, dat vanuit de materiele levensomstandigheden, waarin de productiewijze het meest bepalend is, voortgestuwd wordt.
Holisme: (Gr. Holos, heel)
Iedere leer die de primordialiteit van het geheel boven de delen benadrukt. In de taalfilosofie kan dit tot de claim leiden dat de betekenis van een afzonderlijk woord alleen begrepen kan worden in het licht van de gehele tekst c.q . de samenleving waarin die tekst is ontstaan.
Horizonversmelting (gadamer)
Het in elkaar opgaan van de ‘horizon’ van vooronderstellingen die de interpreet en het geïnterpreteerde elk met zich meedragen.