Glossarium Flashcards
Academie
De door Plato in 388 v.Chr. in Athene gestichte school, die een belangrijk centrum vormde voor onderwijs en onderzoek op allerlei gebied
Accident
In de Aristotelische metafysica wordt onder accident een eigenschap verstaan die niet tot de essentie van een ding of substantie behoort: een toevallige, niet-wezenlijke eigenschap, die een ding kan krijgen of verliezen zonder consequenties voor zijn wezen
Act (Lat):
Door Aristoteles en de scholastieke filosofie gebruikte term om aan te duiden dat iets werkelijk is, zich verwerkelijkt heeft vanuit zijn mogelijkheid: staat tegenover potentie (vermogen)
Actualiteit en potentialiteit:
Het contrast tussen dat, wat actueel of werkelijk het geval is en dat wat het geval had of zou kunnen zijn. In Aristoteles hylemorfisme staat actualiteit voor de verwerkelijkte vorm.
Adequatio rei et intellectus (Lat.)
Overeenstemming van zaak en begrip; de scholastieke definitie van waarheid
Analogie (GR)
Juiste verhouding, evenredigheid: een begrip is analoog wanneer er een verhouding is tussen datgene wat het begrip betekent en datgene waarvan het geprediceerd wordt: het vormt een middenpositie tussen eenzinnigheid en dubbelzinnigheid.
Analyse (GR.):
Werkwijze om het geheel (logisch) uiteen te leggen in zijn samenstellende elementen: staat tegenover synthese
Anamnènis (Gr. Herinnering
Bij Plato staat anamnèsis voor de herinnering aan kennis die in een eerder bestaan verworven was. Anamnèsis vormt een verklaring voor de mogelijkheid van kennis die niet uit de ervaring afkomstig geacht wordt te zijn.
Antropologie (GR)
Filosofisch antropologie is de wijsgerige studie naar de aard van de mens en naar de grondslagen en vooronderstellingen van de mens en cultuurwetenschappen
Antropomorfisme (Gr. Naar de mens gevormd)
het toeschrijven van menselijke opvattingen, hartstochten of eigenschappen aan niet-menselijke wezen, waardoor deze naar menselijke maatstaven gedacht of voorgesteld worden. In ruimere zin: het hanteren van een terminologie die impliciet verwijst naar de menselijke ervaring
Apathie (Gr.)
In de stoïsche ethiek het vrij zijn van de ziel van affecten, de psychische onverstoorbaarheid die tot het ideaal van de wijze behoort
Aporie:
Probleem, moeilijkheid
A posteriori
(Lat. Letterlijk: later, in tegenstelling tot a priori) Een a-posteriori-oordeel is een oordeel dat op zintuigelijke waarneming of ervaring berust.
A priori
Lat. Letterlijk: eerder, vroeger, in tegenstelling tot a posteriori). Een a-priori oordeel kan onafhankelijk van de ervaring worden uitgesproken. Alle analystische oordelen zijn a priori
Archè (GR)
Betekent zowel begin, oorsprong als beginsel. Principe: het zoeken naar de archè van de wereld is kenmerkend voor de presocratische filosofie
Atomisme
(Gr. Atomos, ondeelbaar) De leer dat de werkelijkheid is opgebouwd uit kleine, ondeelbare en onveranderlijke deeltjes: atomen. Democritus was een van de eerste vertegenwoordigers van het atomisme
Attribuut
(Lat: bijzondere eigenschap van persoon of zaak) Een attribuut kan niet op zichzelf staan en wordt noodzakelijkerwijze aan een substantie of drager van dat attribuut toegekend.
Autonomie (Gr.)
het vermogen tot zelfbestuur, c.q. het vermogen om zichzelf bepaalde morele en of politieke wetten op te leggen zonder invloed van buitenaf. Volgens Kant is autonomie de enige waarlijke vorm van zedelijkheid. Vergelijk heteronomie.
Bewustzijnsinhouden
Term van Descartes voor alle ideeën, voorstellingen, emoties en gewaarwordingen in het bewustzijn, Bewustzijnsinhouden zijn volgens Descartes op zichzelf onbetwijfelbaar en onmiddellijk aan ons bekend
Cartesiaanse Cirkel:
De cirkelredenering in Descartes godsbewijzen: aan Descartes godsbewijs ligt de vooronderstelling van Gods bestaan ten grondslag.
Categorieenleer:
(Gr. Kategorie, gezegde, predicaat) Aristoteles onderscheidt in zijn categorieenleer tien soorten predicaten of categorieën, nl. Substantie, kwantiteit, kwaliteit, relatie, plaats, tijd, in-een-positie-zijn, hebben, doen en aangedaan-zijn. Vervullen de categorieën bij Aristoteles een logische en een ontologische functie, bij Kant vervullen zij een transcendentaal-logische functie. Kant lijst van categorieën komt niet met die van Aristoteles overeen.
Catharsis
Gr. Reiniging, loutering). Volgens Aristoteles de reiniging van emoties zoals medelijden en vrees door beleving van deze emotie in de tragedie, waardoor uiteindelijke een emotioneel evenwicht wordt bereikt.
Causaliteitsbeginsel
het principe dat alles wat gebeurt een oorzaak heeft.
Cogito ergo sum (Lat)
Ik denk, dus ik ben. De eerste zekerheid van Descartes: de onbetwijfelbare grondslag van kennis, die de uitkomst vormt van het twijfelexperiment: Cogito ergo sum is geen redenering maar een oorspronkelijk inzicht
Cognitief (Lat)
de kennis betreffend, dat wat met behulp van de rede gekend kan worden.
Common sense (Eng)
Gemeenschappelijk zintuig: het gezonde verstand dat mensen onafhankelijk van iedere filosofische training verondersteld worden te bezitten
Contingentie (Lat.)
Contingent is datgene wat niet noodzakelijk is en dus ook anders had kunnen zijn: toevalligheid.
Contradictie
Tegenspraak, die ontstaat door de verbinding van een uitspraak met de ontkenning van die uitspraak. De wet van de niet-contradictie houdt in dat zo’n verbinding nooit waar kan zijn
Copernicaanse wending
Copernicus herleidde de waargenomen beweging van de hemellichamen tot de feitelijke beweging van de waarnemer. In het “Voorwoord” tot de Kritiek van de zuivere rede gebruikt Kant Copernicus herleiding als een analogie voor zijn these dat de waargenomen temporele ruimtelijke en causale ordening van de wereld toegeschreven moet worden aan de structurerende activiteit van de waarnemende geest: deze these wordt de copernicaanse wending genoemd.
Correspondentietheorie
Theorie die stelt dat waarheid van uitspraken bestaat in hun overeenstemming met de feiten; ook wel het correspondentiemodel van de waarheid genoemd. Deze overeenstemming wordt in het Latijn als adequatio rei et intellectus omschreven.
Creatio ex nihilo
(Lat. Schepping uit het niets) Volgens de traditionele christelijke dogmatiek schiep God de wereld uit het niets. Met de stelling dat Gods scheppingsactiviteit op geen enkele wijze afhankelijk was van een voorafgaand gegeven oermaterie, zetten de christelijke denkers zich af tegen de Griekse filosofie, volgens welke uit niets niets kan ontstaan.
Deductie (Lat)
Redenering die uit het algemene het bijzondere afleidt. Als van een deductie de premissen (onderdeel van een bewerende uitspraak = propositie) waar zijn, is de conclusie noodzakelijk ook waar. Volgens Aristoteles is een echte wetenschap een deductief systeem. Deductie staat tegenover inductie
Definitie
Nauwkeurige omschrijving van een begrip. Volgens Socrates zou een geldige definitie de essentie, het gelijkblijvende wezen van het gedefinieerde moeten beschrijven.
Demiurg
GR demiourgos, handwerksman) De goddelijke maker: In de Timaeus van Plato schept de demiurg uit de ongeordende chaos de schone kosmos.
Democratie
(Gr. Volksregering) Door Aristoteles beschouwd als een verre van ideale staatsvorm, omdat het merendeel van de burgers niet over de verdiensten beschikt om te kunnen regeren, maar zich in zijn beslissingen slechts door eigenbelang laat leiden. Vanaf de achttiende eeuw staat democratie voor het ideaal van de vrije en gelijke samenleving, waarin ieders rechten zijn gegarandeerd
Determinisme:
De leer dat elke gebeurtenis door vaste wetten is bepaald. Die wetten kunnen natuurwettten of goddelijke wetten zijn: het determinisme kan zich richten op de hele natuur, de wilsvrijheid of op de loop van de geschiedenis. Kant heeft geprobeerd determinisme en menselijke vrijheid te verenigen.
Dialectiek
(GR: kunst van de dialoog) Een samenspraak, waarin men op grond van aannemelijke uitgangspunten verder redeneert om tot inzicht in het gesprekonderwerp te komen. De term ‘dialectiek’ wordt verschillend gebruikt. In de dialogen van Socrates staat dialectiek voor het proces van waarheidsvinding, dat door het stellen van gerichte vragen op gang gebracht wordt. In andere werken van Plato staat dialectiek voor de methode met behulp waarvan de filosoof inzicht in de ideeën en het hoogste Goede verwerft. Aristoteles gebruikt de term voor iedere rationele gevolgtrekking uit aannemelijke premissen. Door Kant wordt dialectiek de ‘logica van schijn’ genoemd. Bij Hegel verwijst de term naar het noodzakelijke proces van ontwikkeling in zowel het denken als de werkelijkheid. Deze ontwikkeling wordt voortgestuwd doordat these en antithese in een synthese opgenomen worden, die telkenmale weer een antithese, hogere synthese etc. Genereert.
Dilemma
Een redenering of toestand waarin tussen twee alternatieven die beide grote bezwaren opleveren, een keuze moet worden gemaakt
Dispositie:
De neiging van een persoon om onder bepaalde omstandigheden een specifieke reactie te vertonen: volgens Aristoteles is een karakterdeugd een dispositie van de ziel, namelijk het vermogen om het juiste midden te houden.
Dualisme (Lat)
Leer volgens welke (een specifiek domein binnen) de werkelijkheid uiteenvalt in twee onafhankelijke en onverenigbare beginselen: zo kan men een dualisme hebben van ziel en lichaam, van geest en stof, van goed en kwaad etc.
Empirie
(Zintuiglijke) ervaring
Empirisme
Kentheoretisch stroming die de zintuigelijke ervaring de voornaamste bron van kennis beschouwt: belangrijke vertegenwoordigers : Locke, Hume, dit staat tegenover rationalisme
Endoxa
GR Geloof mening) Algemeen aanvaarde opvatting in de Griekse filosofie vaak, gebruikt in tegenstelling tot ware kennis. Volgens Plato is de kloof tussen mening en kennis in principe onoverbrugbaar, maar volgens Aristoteles kunnen endoxa na kritische toetsing wel waar blijken te zijn
Entelechie
(Gr. Voleinding) De verwerkelijking van de potentie van een wezen, de volledige ontplooiing van de essentie van een wezen. Aristoteles noemt de ziel ‘ de eerste entelechie van wat in potentie leven bezit
Epicurisme
in gangbaar taalgebruik staat epicursme voor een onbekommerd genieten van de goede dingen des levens. Dit was overigens niet wat Epicurus voorstond. Hij achtte vooral de genoegens nastrevenswaardig die duurzaam en beheerst genoten kunnen worden, zoals het genoegen van vriendschap, rust en esthetisch welbehagen
Epistemologie
(Gr. Epistème) kennis of wetenschap) Letterlijk: kennisleer
Eros
Verlangen. Plato heeft de transformatie beschreven van het verlangen dat door lichamelijke schoonheid gewekt wordt in een verlangen naar aanschouwing van het Schone zelf. Bezield door Eros worden de minnaar, kunstenaar en filosoof aangezet tot een gepassioneerd zoeken naar het waarlijk schone.
Esoterisch
De leer dat de accidentele en essentiële eigenschappen van een zaak te onderscheiden zijn. Kenmerkend voor essentiële eigenschappen is dat de zaak door het verlies daarvan, ophoudt te bestaan
Esthetica
Wijsgerige discipline waarin kunst en schoonheid worden onderzocht.
Ethiek (GR)
Ethiek of ‘praktische’ filosofie is een wijsgerige discipline die zich richt op het onderzoek naar de (grondslagen van de) normen en begrippen, die richtinggevend zijn voor het zedelijk handelen
Etnocentrisme
(Gr ethnos, volk) De neiging om de sociale groep waartoe men behoort, als maatstaf te nemen voor de beoordeling van andere groepen en culturen
Eudaimonia
(Gr: een goede demon of beschermgod hebben) Geluk en voorspoed. Onder eudaimonia verstaat Aristoteles primair de voortreffelijke uitoefening van de intellectuele vermogens van de mens
Evidentie
Onmiddellijke inzichtelijkheid: volgens Descartes een van de criteria voor waarheid.
Existentialisme:
20ste eeuwse antirationalistische stroming die zich baseert op de zelfervaring van de individuele mens en streeft naar authentieke zelfverwerkelijking. Het existentialisme kent een religieuze en een niet-religieuze variant. Sören Kierkegaard (1813-1855) is de belangrijkste inspiratiebron. Satre is de belangrijkste vertegenwoordiger.
Existentie/existentieel
Lat: existere, bestaan) In de hedendaagse filosofie wordt deze term meestal gebruikt om het menselijk bestaan aan te duiden, existentiële vragen zijn levensvragen van de mens.
Exoterisch
Voor een algemeen publiek bestemd, niet specialistisch. De exoterische werken van Aristoteles zijn grotendeels verloren gegaan
Experiment:
Proefneming: het doelbewust en volgens plan ingrijpen in de natuur om meetbare effecten te produceren. In een experiment wordt de geldigheid van een hypothese aan de ervaring getoetst
Filologie:
Wetenschap die zich met de studie van de taal en letterkunde van een volk bezighoudt.
Finaliteit
(Lat: finis, grens, doel) Doelgerichtheid
Formalisme:
Denkwijze die uitsluitend de logische vorm beschouwt en de inhoud negeert.
Frankfurter Schule
Naam voor de leden van het Frankfurter institut fur Sozialforschung die vanaf 1930 een eigen kritische maatschappijtheorie ontwikkelden. Zij baseerden zich op Marx en Freud, maar ook op het Duits idealisme en de romantiek, met name op Hegels leer van het zich ontwikkelde bewustzijn en op Kants streven naar mondigheid en kritiek. Belangrijkste vertegenwooridgers: Marx Horkheimer (1895-1973) Theodor W. Adorno (1903-1969) en Walter Benjaming (1892-1940) Jurgen Habermas (1929) werkt sinds 1975 aan een herformulering van de ‘kritische theorie’ zijn Theorie des kommunikativen Handelns (1981).
God
Behalve principe en einddoel van de (christelijke) religie wordt dit begrip ook vaak in de filosofie gebruikt om het wijsgerig absolute nader aan te duiden. Hierdoor ontstaat onvermijdelijk een verstrengeling tussen een ontologische (de leer van het zijnde) en de theologische problematiek (de leer van het hoogste zijnde); Kant heeft geprobeerd een einde te maken aan deze verstrengeling.
Godsbewijs
Poging om zekerheid te verkrijgen omtrent het bestaan en de eigenschappen van God door zich enkel te baseren op de menselijke rede en ervaring, dus zonder beroep te doen op de goddelijke openbaring: in de loop van de traditie zijn er verschillende soorten godsbewijzen geformuleerd, de bekendste zijn het ontologische bewijs van Anselmus van Canterbury, dat vertrekt vanuit het begrip van een allervolmaakst wezen, en de ‘vijf wegen’ van Thomas van Acquino die steeds vertrekken vanuit de ervaringswerkelijkheid. Volgens Kant is de theoretische rede niet tot een godsbewijs in staat: wel erkent hij de mogelijkheid van een ‘Vernunftglaube’ waarin het bestaan van God als postulaat van de praktische rede geldt.
Gnosis (ook gnosticisme)
een samenvoeging van zowel heidense als christelijke leerstellingen omtrent God en zijn schepping, door aanvaarding waarvan de ingewijden verlossing of heil deelachtig werden
Hermeneutiek
(Gr hermèneutès, uitlegger, tolk) De leer van de regels en hulpmiddelen die bij het uitleggen gebruikt worden. Bij heidegger en Gadamer in algemene zin gebruikt als de uitleg van een menselijke bestaan en het filosofische onderzoek naar de vooronderstellingen van een dergelijke uitleg
Hylemorfisme
(Gr. Hulè, stof: Morphè) Metafysische theorie, toegeschreven aan Aristoteles, volgens welke alle concrete, eindige substanties samengesteld zijn uit stof en vorm, die zich tot elkaar verhouden als potentie versus act; door het hylemorfisme worden veranderingsprocessen beschreven als een wijziging van vorm, die de onderliggende, gelijkblijvende materie ondergaat
stof (‘hyle’): volstrekt onbepaald; potentie; de stof is verantwoordelijk voor de individualiteit (het deze mens zijn). N.B. stof is niet hetzelfde als ‘stuff’.
•vorm (‘morfè’, ook: ‘eidos’): bepaling; actualiteit; de vorm is verantwoordelijk voor de soortelijke bepaaldheid, het behoren tot een bepaalde soort (het mens zijn).
Met behulp van de begrippen ‘stof’ en ‘vorm’ (oftewel ‘act’ en ‘potentie’) verklaart Aristoteles verandering.
•Verandering is het zich wijzigen van de vorm in de materie, die gelijk blijft
Hypomnematisch
(GR: Hypomnèma, aantekening) Benaming voor de geschriften van Aristoteles, die een verzameling van empirische onderzoeksgegevens bevatten.