geschiedenis Flashcards
propaganda
Politieke reclame om mensen te overtuigen van en te laten gehoorzamen aan de ideeën van een bepaalde persoon of partij.
beurskrach
Massale en plotselinge ineenstorting van de koersen op een aandelenbeurs; in het bijzonder het inzakken van de beurs van New York in 1929, waardoor een wereldwijde economische crisis ontstond.
machtigingswet
Een wet waarbij het parlement (een deel van) zijn bevoegdheden overdraagt aan de regering, zodat die zonder democratische controle een crisissituatie kan oplossen.
Dawesplan
Plan (uit 1924) van een internationale commissie onder leiding van de Amerikaan Charles Dawes dat gericht was op verlichting van de Duitse herstelbetalingen aan de geallieerden. Volgens dit plan mocht Duitsland ook buitenlands geld lenen om zijn economische crisis te bestrijden.
parlementaire democratie
Politiek stelsel waarin een democratisch gekozen parlement de hoogste macht heeft.
Rijksdagbrand
De brand die (in 1933) het Duitse parlementsgebouw in Berlijn verwoestte.
nazificatie
Het streven van de nationaalsocialisten om een vrije samenleving om te vormen tot een maatschappij die is gebaseerd op nationaalsocialistische beginselen, onder meer met behulp van propaganda.
De gedwongen tewerkstelling van arbeiders uit de bezette gebieden in de Duitse oorlogsindustrie.
arbeidsdienst
appeasementpolitiek
De buitenlandse politiek van Groot-Brittannië en Frankrijk in de jaren 1930, die erop was gericht een oorlog met Duitsland te voorkomen door steeds toe te geven aan de wensen en eisen van Hitler. Letterlijk: ‘verzoeningspolitiek’.
Volksgemeinschaft
Onder nationaalsocialisten populaire aanduiding voor een ideale, harmonieuze en ‘raszuivere’ samenleving. Letterlijk: ‘volksgemeenschap’.
herstelbetaling
Een vergoeding (in geld of in goederen) voor geleden oorlogsschade.
totalitair regime
Een regering die bijna de volledige controle heeft over het dagelijks leven van mensen in politiek, cultureel, godsdienstig, sociaal en economisch opzicht.
rechtsstaat
rechtsstaatEen staat waarin wetten de staatsmacht inperken en burgers verzekerd zijn van eerlijke rechtspraak, vrijheid van meningsuiting, vakbondsvrijheid en dergelijke.
antisemitisme
Haat tegen en/of discriminatie van Joden.
geallieerden
In de Eerste en Tweede Wereldoorlog: bondgenoten tegen Duitsland, vooral Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland/de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten.