Geneeskunde 3A2 HC week 8 Flashcards

1
Q

Waar is intra-uteriene groei afhankelijk van?

A

Maternale factoren, foetale factoren, functie patiënten. Insuline achtige groei factor (IGF) I + II.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk percentage van groei is genetisch bepaald?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de groeispurt in de puberteit bij meisjes en jongens en waardoor wordt deze beïnvloedt?

A

Meisjes: 20-25 cm. Eerder dan bij jongens.
Jongens: 25-30 cm
-> groeihormoonproductie onder invloed van geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe is de groei van kinderen?

A

Proliferatie en hypertrofie kraakbeencellen + uitscheiding van ECM door uitgerijpte kraakbeencellen -> endochondrale ossificatie -> lengtegroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waardoor wordt de groei beïnvloedt?

A
  • Hormonen
  • Genen
  • Voeding
  • Chronische ziekte
  • Medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn primaire groeistoornissen?

A
  • Verstoorde regulatie groeischijf
  • Mutaties in genen met rol in cellulaire processen, paracriene signalen, ECM
  • SGA (small for gestational age) geboorte zonder inhaalgroei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn secundaire groeistoornissen?

A
  • Invloed van buiten op groeischijf
  • Endocriene stoornissen, chronische ziekte, onder/overvoeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn idiopathische groeistoornissen?

A
  • Familiair/niet familiair
  • Langzame of snelle groei van onbekende origine
    = 80% van de verwijzingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke soorten primaire groeistoornissen zijn er?

A

Zonder/met milde dysmorfe kenmerken:
* Monogenetische afwijkingen
* Vaak gepaard met disproportie
Met dysmorfe kenmerken/syndromaal:
* Chromosoom afwijkingen: Turner
* Epigenetische afwijkingen: genmutaties, methyleringsdefecten, uniparentale disomie
Vroege afbuiging met stabiele lengtegroei tot aan puberteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke soorten secundaire groeistoornissen zijn er?

A

Endocriene stoornissen:
* Geïsoleerde of multipele hormoonuitval
* Overmaat aan cortisol
Chronische ziekte in orgaansystemen: hartafwijkingen, nierziekten, darmziekten
Iatrogeen: glucocorticoïden, bestraling
Emotionele deprivatie
Malnutritie
Aanvankelijke normale groei gevolgd door afbuiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar is groeihormoon en IGF-I essentieel voor:

A
  • Lengtegroei, direct effect en mn via stimulatie productie IGF-I
  • Botdichtheid
  • Balans spier en vetmassa
  • Cardiovasculaire gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er bij een groeihormoon deficiëntie?

A
  • Kleine lengte met meestal progressieve afbuiging: zichtbaar na 1e 6-12 maanden
  • Vertraagde botrijping en daardoor achterlopende skeletleeftijd
  • Meer vet, minder spiermassa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar zorgt het schildklierhormoon voor in de groei/ontwikkeling?

A
  • Lengtegroei
  • Hersengroei/neurologische ontwikkeling
  • Stofwisseling: thermogenese, aminozuur en vetmetabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het resultaat van een te hoog cortisol?

A
  • Cushing
  • Blootstelling teveel cortisol: afbuigende lengtecurve met toename gewicht tot obesitas, emotionele/gedragsproblemen, moeheid, spierzwakte.
  • Overproductie cortisol door: ACTH producerende tumor in hypofyse, cortisol producerende tumor in bijnier, iatrogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke anamnesevragen stel je bij kleine lengte?

A
  • Medische voorgeschiedenis
  • Medicatie
  • Ontwikkeling
  • Psychosociale anamnese
  • Uitgebreide tractusanamnese
  • Voedingsanamnese
  • Familie anamnese
  • Reconstructie lengte en gewichtscurve
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk lichamelijk onderzoek doe je bij kleine lengte?

A
  • Lengte, gewicht, hoofdomtrek, tensie
  • Zithoogte, spanwijdte
  • Lengte van ouders meten
  • Dysmorfe kenmerken
  • Algemeen intern LO
  • Puberteitsstadium (incl testisvolume)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welk aanvullend onderzoek doe je bij kleine lengte?

A

Bij verdenking stoornis GH-IGF-I as:
- GH stimulatie testen:
* Clonidine en/of arginine
* Beide testen kunnen op 1 dag
* Priming bij meisjes > 8 jaar en jongen > 9 jaar
- Combinatie van IGF-I waarde en oploop GH tijdens testen:
* Groeihormoondeficiëntie
* Groeihormoonresistentie

X-hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de Beighton score?

A

testen hoe hypermobiel een kind is. Bij 7 punten of meer bij kind denken aan hypermobiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welk genetisch onderzoek doe je bij kleine lengte?

A
  • SNP array of karyogram bij vrouwen met kleine lengte
  • SNP array bij mannen met ontwikkelingsproblemen en/of dysmorfieën
  • NGS genpanel analyse: kleine lengte (19 groeigerelateerde genen)
  • Uitgebreidere NGS panel voor: groeistoornissen incl skeletdysplasie
  • Methyleringsonderzoek
  • WES en WGS: ontwikkelingsproblemen en/of dysmorfe kenmerken
  • Alleen door klinische geneticus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wanneer spreek je van perinataal? En perinatale sterfte?

A

AD 22 weken tm 28 dagen postpartum -> perinatale sterfte = doodgeboortee of sterfte 22w tm 28 d postpartum = 7,8/1000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn oorzaken van perinatale sterfte?

A
  • Prematuriteit
  • Dysmaturiteit
  • Aangeboren afwijkingen
  • Placenta-afwijkingen
  • Infecties
  • Lage APGAR-score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke twee soorten onderzoeken kan je als patholoog doen bij foetus of neonaat?

A

Post mortem: onderzoek van placenta, obductie van foetus of neonaat
Ad vitam: onderzoek van elk weefsel dat noodzakelijk wordt geacht door de behandelend arts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn voorbeelden van placentapathologie?

A
  • Te laag gewicht/insufficiëntie
  • Terminale villus deficiëntie
  • Pre-eclampsie
  • Solutio placentae
  • Intra-uteriene infecties
  • Chronische histiocytaire intervillositis
  • Navelstrengproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waaruit bestaat een normale a terme placenta?

A
  • Intervilleuze ruimte (moeder)
  • Chorionvlok (foetus)
  • Trofoblast
  • Vasculosyncitiële membraan
  • Fibrine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn tekenen in placenta van pre-eclampsie?

A

infarcten, kleine placenta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is chronische histiocytaire intervillositis?

A
  • Histiocytaire ontsteking tussen de vlokken en met aantasting daarvan, macrofagen
  • Pathogenese onbekend, maternopaternale immuunrespons
  • Herhalingsrisico > 80%
  • Hoge kans op ongunstige zwangerschapsuitkomst
  • Belangrijke overweging bij recidiverende miskramen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn problemen geassocieerd met prematuriteit?

A
  • Hyaliene membranenziekte (respiratory distress syndrome)
  • Bronchopulmonale dysplasia -> verlies van alveolaire septa
  • Necrotiserende enterocolitis -> darmperforatie. Voornamelijk terminale ileum, coecum en colon ascendens. Via enterale voeding, bacteriële colonisatie, darmischemie. Preventie -> moedermelk
  • Retinopathie van prematuriteit -> door extra zuurstof geven bij respiratoire insuff
  • Germinale matrix en intraventriculaire hersenbloedingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn kenmerken van het respiratoir distress syndroom?

A
  • Meest frequente oorzaak van respiratoire insufficiëntie bij pasgeborenen
  • Prematuriteit: 60% < 28 weken
  • Predisponerende factoren: sectio caesarea, maternale diabetes, mannelijk en tweeling
  • Gebrek aan surfactant (gemaakt door type II pneumocyten)
  • Productie surfactant gestimuleerd door corticosteroïden
  • Preventieve therapie: prenataal corticosteroïden moeder, postnataal surfactant inhalatie neonaat
  • Histopathologisch: eosinofiele hyaliene membranen in de alveoli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn problemen tgv aangeboren afwijkingen?

A
  • Niet bekende hartafwijkingen
  • Nier- en diafragma afwijkingen leidend tot respiratoire insufficiëntie
  • Congenitale tumoren (zeldzaam)
30
Q

Wat zijn primaire longaandoeningen?

A
  • Surfactant eiwit deficiënties
  • Alveolaire capillaire dysplasie
  • Pulmonale hypertensie
31
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

Wat het lichaam doet met het geneesmiddel -> aborptie, distributie, metabolisme, eliminatie

32
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

Wat het medicijn doet met het lichaam -> concentratie-effect, bijwerking

33
Q

Wat is het effect van pH op absorptie?

A
  • Zuur-labiel: opname bij neonaat hoger: penicilline, erythromycine
  • Zwakke organische zuren: opname lager: fenobarbital, fenytoine
34
Q

Hoe is de maag en darmpassage bij een neonaat en daarna?

A

Maagpassage:
- Neonaat: vertraagd
- 6-8 mnd: volwassen

Darmpassage:
- Neonaat: vertraagd
- Peuter: versneld

35
Q

Hoe is de darmfunctie bij neonaten?

A
  • pH gebufferd door frequente voedingen
  • firstpass-uptake door lever vertraagd
  • andere darmflora
36
Q

Hoe is de rectale opname van geneesmiddelen?

A
  • via hemorrhoïdale venen
  • geen first pass uptake
  • nadeel: incomplete resorptie, wisselende resorptie, verlies via feces
  • meest gebruikt voor: paracetamol, benzodiazepines
37
Q

Waardoor is de bioavailability hoger bij kinderen?

A
  • zuurgraad
  • maagontlediging
  • oplossing in vloeistof
  • opp duodenum/body mass
  • efflux transporters omlaag
  • CYP enzymen omlaag
38
Q

Waardoor is de bioavailability lager bij kinderen?

A
  • Zuurgraad
  • Maagontlediging
  • GER
  • First-pass (voorbij zuigeling)
39
Q

Hoe is het metabolisme in de lever van geneesmiddelen bij kinderen in vergelijking met volwassenen?

A

Bij kinderen is het sneller dan bij volwassenen door de CYP450

40
Q

Hoe ontwikkelt de nierfunctie zich bij neonaten?

A

Snel, vanaf 1e levensjaar volwassene nierfunctie

41
Q

Wat zijn belangrijke aandachtspunten voor toedieningsvormen van medicijnen?

A
  • Hulpstoffen
  • Smaak
  • Beschikbaarheid
42
Q

Hoe wordt bij geneesmiddelen de smaak geformuleerd?

A
  • Smaak (zuur, zout, zoet, bitter, umami)
  • Nasmaak
  • Geur
  • Textuur
43
Q

Wat zijn congenitale infecties?

A

TORCHES:
- Toxoplasmose (kattenbak)
- Other: HIV, parvovirus B19
- Rubella (BMR vaccinatie)
- Cytomegalovirus
- Herpes simplex virus
- Syphilis

44
Q

Welke ziektes worden op zwangeren getest?

A

Syphilis, HIV en hepatitis wordt zwangeren op getest, want daar kan je iets aan doen.

45
Q

Wat is de klinische manifestatie van CMV?

A
  • 0,2-1% congenitale CMV
  • Veelal asymptomatisch
  • Kliniek:
  • Premturitas
  • SGA: small for gestational age
  • Hepatosplenomegalie
  • Petechiae/purpura
  • Icterus
  • Neurologische afw: microcephalie, hypotonie, convulsies
  • Lab: trombocytopenie, geconjugeerde hyperbilirubinemie, verhoogde transaminasen
  • Diagnostiek:
  • PCR CMV in urine en speeksel
  • Detectie antistoffen
  • Positieve PCR voor leeftijd van 21 dagen is bewijzend voor congenitale infectie + hielprik op dag 5 (minder gevoelig)
  • Behandeling:
  • Ganciclovir
  • Indicatie: chorioretinitis, pneumonie
    Symptomatische kinderen 90% restverschijnselen, 10% asymptomatische kinderen restverschijnselen.
46
Q

Wat is de klinische manifestatie van HSV?

A
  • Type 1: lip
  • Type 2: genitalis
  • HSV-2 verloopt asymptomatisch bij adolescenten en volwassenen
  • Transmissie HSV-2 naar kind: true primary infection 50%, primary infection (na HSV-1) 30%, recurrent infection 2%
  • Rond de geboorte primaire infectie van moeder -> ernstige ziekte kind, want geen antistoffen en hogere viral load
  • Klinische manifestatie: 1e week: gedissemineerd (sepsis), 2e week: skin/eye/mouth, huid niet altijd aangedaan, 2-3e week: CNS (encephalitis, meningitis)
  • Behandeling: antibiotica en aciclovir!!!
  • Diagnostiek: Tzanck-test huidlesie, PCR oropharynx
47
Q

Wat zijn kenmerken van TORCHES?

A
  • Dysmaturiteit
  • Microcephalie
  • Hepatosplenomegalie
  • Icterus
  • Anemie/trombocytopenie
48
Q

Wat is de klinische manifestatie van sepsis/meningitis?

A
  • Klinisch beeld:
  • Kreunen: openhouden van longblaasjes
  • Slechte perifere circulatie/grauw
  • Temperatuurinstabiliteit
  • Apnoes/bradycardiën
  • Convulsies
  • Weinig/niet actief (stilletjes)
  • Verwekkers:
  • Beta-hemolytische streptococc groep B
  • Escheria coli
  • Oa listeria monocytogenes

Groep B streptococcen: 21% van vrouwen in NL gekoloniseerd met GBS. Baby gekoloniseerd via moeder 36,5%, risico van EOGBS bij gekoloniseerde baby’s is 3%
- Klinische manifestatie:
* X thorax: beeld IRDS (infant respiratory distress syndrome)
* Longbeeld tgv een GBS-infectie niet te onderscheiden van een IRDS

49
Q

Wat zijn in de zwangerschap risicofactoren voor early-onset infecties?

A
  • Dreigende vroeggeboorte
  • PROM > 24 uur bij á terme neonaat
  • GBS kolonisatie in een voorgaande zwangerschap
  • Eerder kind met early-onset sepsis met onbekende verwekker
  • Eerder kind met GBS ziekte
  • GBS bacteriurie of urineweginfectie in huidige zwangerschap
  • GBS-positieve rectovaginale kweek in huidige zwangerschap zonder andere risicofactoren
  • Infrapartum koorts
     Preventie: maternale profylaxe
50
Q

Wat zijn grote verschillen tussen kinderen en volwassenen in anatomie en fysiologie?

A
  • Meest essentiële verschillen in respiratoire en circulatoire systeem
  • Respiratoir systeem ongunstige anatomie
  • Spierfunctie cardiaal, RR, frequentie
  • Hoog metabolisme
  • Hoge O2 consumptie
  • Fragiele cerebrale vaten
  • Meer REM slaap
  • Minder contractiel hartweefsel
  • Verminderde werking stollingsfactoren
  • Bloed-hersen barrière minder goed
51
Q

Wat zijn grote verschillen in de luchtwegen bij kinderen vs volwassenen?

A
  • Hele kleine diameter luchtwegen (bij neonaat 5mm)
  • Bij luchtweginfectie -> oedeem -> verhoogde weerstand -> minder diffusie O2
  • Neusademhaling + grote tong
  • Bronchus wand structuur: meer kraakbeen/soft tissue, premature cilia, minder glad spierweefsel -> incidentie occlusie/collaps omhoog, sputum minder goed mobiliseren
  • Lucht/weefsel opp: minder/onrijpe alveoli, kleinere luchtwegen -> opp gaswisseling laag, risico atelectase hoog
  • Ribben: meer kraakbeen, horizontale positie -> compliantie omhoog, volledig afhankelijk van diafragma bij ademhaling
  • Diafragma: horizontale positie, minder type I vezels
52
Q

Wat zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van een kind?

A
  • Genetische factoren:
  • Congenitale afwijkingen
  • Syndromen
  • Familiair/de novo
  • Biologisch:
  • Prematuriteit
  • Geboortetrauma
  • Infecties
  • Chornische ziekten
  • Hormonale afwijkingen
  • Omgeving:
  • In utero: maternale ziekten, intoxicaties
  • Voeding
  • Sociaal milieu: gezin/familie (socio-economische status, hechtingsproblematiek, emotionele deprivatie), overig (oppas, kinderdagverblijf, school, sociale contacten)
53
Q

Waar moet je op letten in de communicatie en interactie met een kind tijdens een consult?

A
  • Anamnese gericht op groei en ontwikkeling
  • Anamnese- beïnvloedende factoren
  • Sterk leeftijdsafhankelijk: unieke eisen per leeftijdscategorie
  • Familie/ouders
  • Non verbale communicatie
  • Lichamelijk onderzoek
54
Q

Wat betekent het als een kind kreunt?

A

Kreunen bij tachypnoe -> alarmsignaal. Bij kreunen zorg je dat je je eindalveolaire druk hoog houdt -> alveoli blijven open.

55
Q

Hoeveel procent van de moeders start na geboorte met het geven van borstvoeding?

56
Q

Wat zijn belangrijke redenen om te stoppen met het geven van borstvoeding?

A

Week 1-2: 13% pijnlijke ervaringen
Week 1-2: 46% onzekerheid over voldoende voeding
Maand 2-4: 19% lastig te combineren met werk
Maand 5-6: 27% lastig te combineren met werk

57
Q

Welke antistoffen zitten er in moedermelk?

A

Specifieke afweer = IgA, IgM, IgG

Aspecifieke afweer = complement, chemotactische factoren, hormonen en groei factoren, antivirale factoren

58
Q

Waarin verbetert borstvoeding het microbioom van de zuigeling?

A

: gunstiger profiel, probiotica, meer diversiteit, levenslang effect

59
Q

Waarom is moedermelk belangrijk voor de antistoffen van de baby?

A

IgG over placenta naar foetus, maar dit stopt tijdje naar geboorte. Er is een gat waarin het kind niets meer maternaal krijgt, en zelf nog geen antistoffen aanmaakt -> moedermelk kan hierin overbruggen.

60
Q

Wat zijn de effecten van borstvoeding op prematuren en hoe wordt het gegeven?

A
  • Infecties dalen
  • Sneller volledig enterale voeding
  • Necrotiserende enterocolitis daalt 6-10x
  • Heropnames na ontslag dalen
  • Betere hersenontwikkeling

Afkolven van borstvoeding en via sonde geven, uiteindelijk zelf drinken aan de de borst of fles.

61
Q

Wat is de compositie van moedermelk?

A
  • Macro (vetten, eiwitten, koolhydraten)- en micronutriënten (vitamines, mineralen, zouten, raceelementen)
  • Immunologische componenten
  • Groeifactoren, hormonen
  • Enzymen
62
Q

Welke vitamines moeten worden gesuppleerd bij baby’s?

A

Vit K 1e 3 maanden, VitD tot min 4 jaar.

63
Q

Hoe komt prolactine vrij?

A

Prolactine komt vrij door prikkeling tepel (hypofyse voorkwab) -> melkproductie neemt toe. Medicamenteus: domperidon = pro-kineticum -> prolactine omhoog -> melkproductie omhoog (bijwerking = verlengd QT interval

64
Q

Hoe komt oxytocine vrij?

A

Oxytocine komt vrij bij zien/horen/voelen kind (hypofyse achterkwab) -> toeschietreflex
Medicamenteus: neusspray

65
Q

Wat zijn maternale complicatie van het geven van borstvoeding? En wat is de oorzaak?

A
  • Tepelkloven
  • Verstopping
  • Mastitis/abcedering
    Oorzaak: vaak borstvoeding techniek, advies: ontlasten, dus doorgaan met borstvoeding
66
Q

Wat zijn contra-indicaties van het geven van borstvoeding?

A
  • Gebruik psychofarmaca (lithium) en antidepressiva (neonaat beperkte eliminatie)
  • Overmatig alcholgebruik
  • Chemotherapeutica
  • Harddrugs en hoge dosis methadon
  • HIV, tenzij therapietrouw en in niet-Westerse landen juist wel gezien de hygiëne
67
Q

Wat zijn oorzaken van bloedverlies tijdens de zwangerschap?

A
  • Fysiologisch bloedverlies
  • Dreigende miskraam
  • MOLA, EUG
68
Q

Wat zijn aanwijzingen voor een EUG?

A
  • Vaginaal bloedverlies
  • Buikpijn heviger en/of anders dan bij menstruatie
  • Risicofactoren voor EUG: tubachirurgie, fertiliteitsbehandeling, PID, eerdere EUG
  • Zwangerschap bij spiraal of na sterilisatie
  • Bij LO: pijn palpatie buik, peritoneale prikkelijk, slingerpijn bij VT
  • Positieve zwangerschapstest
  • CAVE: bedreigde circulatie
69
Q

Wat zijn kenmerken van een mola zwangerschap?

A
  • Tumoreuze groei van placenta (na bevruchting)
  • Niet vitale zwangerschap: paternaal
  • Zie je met echo
70
Q

Wat kan bloedverlies in 3e trimester zijn?

A
  • Dreigende vroeggeboorte
  • Abruptio (solutio) placentae
  • Placenta praevia