Geneeskunde 1B3 HC week 14 Flashcards

1
Q

Wat is creatinine en hoe ontstaat het en verdwijnt het weer in/uit het lichaam?

A

Afvalproduct van creatine –> creatine wordt gemaakt in de nieren: aminotransferase zorgt voor guanidinoacetaat vorming, wat naar de lever gaat en daar wordt omgezet in creatine
Creatine kan met fosfaat samen ATP genereren door de creatine-kinase reactie –> hierbij ontstaat creatinine wat volledig renaal weer wordt uitgescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer en met welke methodes kan de creatinine waarde bepaald worden bij patiënten?

A

Kan de hele dag door, elke dag van het jaar

Methodes:
- Jaffé methode
- Enzymatische methode (wordt het liefst gebruikt)
- Referentie methode: LCMSMS (minder vaak gebruikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt volgens de Jaffé methode de creatininewaarde gemeten en wat is het nadeel?

A

Picrinezuur en NaOH zetten creatinine om, waardoor een kleurvorming in de tijd ontstaat, deze is een rood-oranje complex bij een golflengte van 520 nm –> snelheid waarmee de kleur wordt gevormd is een maat voor de creatinine concentratie.

Echter interfereert het met meer dan 50 chromogenen
- Positieve interferentie (uitslag foutief verhoogd): door ketonen en cefoxitine (antibioticum) die met picrinezuur reageren en ook een hoog totaal eiwit of hyperglycemie
- Negatieve interferentie (uitslag foutief verlaagd): bij bilirubine (icterus) patiënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt volgens de enzymatische methode de creatininewaarde gemeten?

A

Er vinden een aantal reacties (zie afbeelding) plaats waarbij uiteindelijk een chromogeen ontstaat waarmee de creatininebepaling wordt gedaan, hier wordt weer een oranje kleur bij 550 nm bij gemeten
De laatste stap is de Trinder reactie (peroxidase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom wordt er eerder de enzymatische methode gebruikt om de creatininewaarde te meten dan de Jaffé methode?

A
  • Hij is beter geschikt voor diabetes mellitus type 1 patiënten (ernstige hyperglycemie)
  • Betere specificiteit (minder fout-positieven): geen interferentie door ketonzuren, hoog total eiwit of hyperglycemie
  • Betere sensitiviteit (minder fout-negatieven): minder interferentie door bilirubine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waardoor kan een verlaagd/verhoogd serum creatinine ook komen en moet je dus rekening mee houden bij het interpreteren van de creatinine uitslagen?

A
  • Verlaagd creatinine: door een lage spiermassa, malnutritie (slechte voeding), interferentie door bilirubine of het gebruik van bepaalde antibioticum
  • Verhoogd creatinine: bij nierinsufficiëntie (hiervoor meet je uiteraard), maar ook bij een hoge spiermassa, een dieet met veel vlees, gebruik van creatine supplementen (anabole sterïoden), spierafbraak of bij hoge koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de nadelen van het gebruik van creatinine als parameter voor de nierfunctie?

A
  • Creatininewaarde afhankelijk van leeftijd (jongere mensen kleinere spiermassa), geslacht (mannen meer spiermassa), spiermassa en etniciteit
  • Naast glomerulaire filtratie vindt er ook een heel klein beetje tubulaire secretie voor creatinine plaats waardoor de nierfunctie een beetje overschat wordt bij sterk afgenomen glomerulaire filtratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke 4 manieren is urine te analyseren?

A
  • Visualiseren –> precipitatie bij zouten (KT of 4C)
  • Macroscopisch –> kleur of geur
  • Chemische beoordeling –> dipstick of chemieapparaat
  • Microscopische beoordeling –> kristallen, cellen of cylinders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe gebeurt urineonderzoek d.m.v. een dipstick?

A

Semi-kwantitatieve analyse
Machine kijkt naar de kleurverandering, deze kan gaan over de volgende dingen in de urine: urobilinogeen (afbraakproduct van bilirubine), glucose, bilirubine, ketonen (bij type 1 diabetes), soortelijk gewicht (geconcentreerd of verdunt), pH (zuurgraad), eiwit (proteïnurie), nitriet (bacteriële infecties) of leukocyten (combinatie met nitriet is vaak een urineweginfectie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is proteïnurie en hoe wordt dit waargenomen d.m.v. een dipstick?

A

Lekkage van eiwitten in de urine (dit hoort normaal niet)

Het stripje is geïmpregneerd met een pH indicator en bij aanwezigheid van eiwitten verandert deze van kleur en de kleurintensiteit correleert met de concentratie eiwitten (hoe groener hoe meer eiwitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke 3 soorten wordt proteïnurie geclassificeerd?

A
  • Tubulaire proteïnurie
  • Glomerulaire proteïnurie (meest voorkomende en significante vorm)
  • Overflow proteïnurie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er bij een tubulaire proteïnurie?

A

Laagmoleculaire eiwitten (MW < 25 kDa) worden wel gefilterd door de glomeruli, maar er is geen reabsorptie door de proximale tubuli –> hierdoor komt er eiwit in de urine terecht

Dit gaat om eiwitten als a1-microglobuline (belangrijkste), b2-microglobuline, lysozyme, vrij lichte ketens of aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er bij een overflow proteïnurie?

A

Massale aanvoer van laagmoleculaire-eiwitten door de glomerulus waarbij tubulaire reabsorptie tekort schiet en ze het lichaam verlaten –> komt door de aanwezigheid van een ziekteproces en hierdoor krijg je een tubulo-toxische nefropathie

Dit ontstaat bij ziektes als:
- Multiple myeloom (heel veel vrije lichte ketens aanmaak (Bence-Jones eiwitten))
- Acute myeloïde leukemie (heel veel lysozyme door neutrofiele granulocyten)
- Massale in vivo hemolyse (hemoglobine in de urine)
- Rhabdomyolyses (spierafbraak waardoor myoglobine in de urine komt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij een glomerulaire proteïnurie?

A

Glomeruli zijn zeer efficiënt om hoogmoleculair eiwitverlies te voorkomen (grootteselectiviteit en ladingsselectiviteit), maar als dit niet meer goed gaat komt albumine in de urine terecht
- Normaal 0,0008% van de albumine in de urine, normaalwaarde is <30 mg/dag, bij >3500 mg/dag sprake van een nefrotisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer krijg je fout-positieven en fout-negatieven bij een dipsticktest voor proteïnurie?

A
  • Fout-positieven: als de pH > 7 is, sprake van ernstige hematurie, een hoog soortelijk gewicht (>1030 kg/l), aanwezige oxiderende stoffen of bij fenazopyridine (pijnbestrijding urinewegen)
  • Fout-negatieven: bij een sterk verdunde urine of eiwitverlies anders dan albumine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt met een sedimentanalyse naar urine gekeken?

A

Goed gemengde urine wordt gecentrifugeerd en op een objectglaasje gedaan –> hierna bekeken met 10x10 (overzicht) en 10x40 (detail) vergroting, we kijken dan naar:
- Cellen: ery’s, leuko’s, epitheel, bacteriën, gist, parasieten en spermatozoa
- Cilinders: eiwitafgietsels van tubuli, Tamm-Horsfall-eiwit
- Gevulde cilinders: pathologisch, gevuld met ery’s, leuko’s, bacteriën of korrels, vet, bilirubine
- Lege cilinders: niet-pathologisch, hyaline of was

Zie afbeelding van erytrocyten onder de microscoop met een isomorfe vorm (normaal –> uit blaas of ureter) of dysmorf (niet normaal –> uit de nieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe ontstaan cylinders in de urine?

A

Het zijn ‘afgietsels’ van tubuli (vooral lis van Henle)
Bestaan uit Tom Horsfall eiwitten (uromoduline)
- Hyaline cilinders: niet-pathologische cilinders: zijn niet gevuld
- Gevulde cilinders: pathologische cilinders: zijn gevuld met cellulaire structuren (met name erytrocyten) en om glomerulonefritis vast te stellen of bij een korrelcilinder parenchymziekte of dehydratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn normale bloedwaardes voor de onderstaande eigenschappen:
- Creatinine waarde
- Ureum waarde
- Kalium waarde ?

En wat zijn de normale urinewaardes voor onderstaande eigenschappen:
- Eiwit in de urine
- Creatinine ?

A

Bloedwaardes:
- Creatinine: < 110 umol/L
- Ureum: < 10 mmol/L
- Kalium: < 5,5 mmol/L

Urinewaardes:
- Eiwitten: < 3,5 g/dag
- Creatinine: 10 mmol/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kan de GFR d.m.v. de creatinineklaring bepaald worden?

A

GFR = (U x V ) / P
- U = urineconcentratie van creatinine
- V = urinevolume per 24 uur
- P = plasmaconcentratie creatinine

GFR x P (totale hoeveelheid gefiltreerde stof) = U X V (totale hoeveelheid uitgescheiden stof)

UxV = constant bij een steady state ([creatinine]gister = [creatinine]vandaag) en dit is ongeveer 10 mmol/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe kunnen we de GFR schatten?

A

Doe je d.m.v. de eGFR (estimated GFR), wij gebruiken de CKD-EPI en deze houdt rekening met serum creatinine, leeftijd en geslacht (corrigeren enigszins voor de spiermassa) –> het blijft wel een schatting dus het kan dat de persoon afwijkt van de ‘normale’ groep en dus een hele andere GFR zal hebben + je kunt dit alleen berekenen bij een steady state

Daarnaast heb je ook de Cockcroft-Gault (houdt rekening met gewicht en bepaald creatinineklaring i.p.v. GFR) en MDRD (schat wel GFR) manieren maar die zitten er vaker naast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is cystatine C?

A

Een nieuwe nierfunctie parameter
- Niet afhankelijk leeftijd, geslacht, lichaamssamenstelling en spiermassa
- Wordt alleen gefiltreerd door de nier, dus geen tubulaire secretie en de concentratie is afhankelijk van het aantal kernhoudende cellen (wordt hierdoor geproduceerd)
- Normaal weinig/geen cystatine C in de urine door volledige reabsorptie door de tubuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waardoor kan hematurie ontstaan?

A
  • Tumoren (nier, ureter, blaas, prostaat en urethra)
  • Aangeboren afwijkingen
  • Trauma
  • Ontstekingen
  • Stenen
  • Systeem oorzaken (bijv. stollingsstoornis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke 2 soorten hematurie heb je?

A

Microscopische hematurie: niet-zichtbare hoeveelheid bloed in de urine (40 erytrocyten per gezichtsveld) wat door een toevalsbevinding (bijv. keuring) wordt gevonden en vaak zonder oorzaak, het is asymptomatisch en zo’n 10-50% van de populatie heeft het. Meestal een nefrologische oorzaak: hoge bloeddruk, proteïnurie en nierfunctiestoornis –> anders vaak urologische oorzaak

Macroscopische hematurie: zichtbaar bloed in de urine –> meestal urologisch en sprake van een tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke manieren voor diagnostiek zijn er bij urologisch onderzoek naar hematurie?

A
  • Lichamelijk onderzoek: beperkt informatief omdat de blaas onder en de nier achter de buikholte ligt
  • Echografie: vorm van de nier, parenchym even donker als de lever, centraal een witte zonde –> als deze zwart is hydronefrose (urine stuwing), achter een niersteen zal een schaduwzone ontstaan
  • BOZ (buikoverzichtsfoto): alleen urinezuurstenen niet te zien, stenen in de nier wel
  • CT-scan: alle stenen goed zichtbaar, alleen bij te brede plakjes kunnen nierstenen gemist worden
  • MRI-scan
  • Urine cytologie
  • Urethrocystoscopie: flexibele cystoscoop waarmee in de urethra en blaas wordt gekeken en gebeurt op de poli onder lokale anesthesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer gebruik je welke diagnostiek bij hematurie?

A

Microscopische hematurie: vaak geen oorzaak aanwijsbaar, maar wel analyse doen!
–> Uitgebreidheid hangt af van risicofactoren (leeftijd, roken, zwangerschap)
–> Minst uitgebreide is lichamelijk onderzoek of een echo (bij mensen zonder (veel) risicofactoren)
–> Meest uitgebreide is urethrocystoscopie, CT-scan en urine cytologie

Macroscopische hematurie: uitgebreide analyse aangewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe vindt een nierbiopt plaats?

A

Wordt met een zeer grote spuit gedaan en er wordt dan een heel klein stukje nier weggenomen (zie rood cirkeltje in de afbeelding), de spuit is geautomatiseerd in het wegnemen van het stukje nier, dit biedt voordelen als:
- Je hebt meer tijd voor de echo precies goed richten voor een goed stukje biopt
- Het vervelende moment voor de patiënt is veel korter

Je prikt altijd in de onder-/bovenpool van de nier, want je wilt niet in de arteriën prikken (1/4 van je hartvolume gaat hierlangs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een immunofluorescence-onderzoek?

A

Je maakt een coupe van het nierbiopt en daarom spuit je antistoffen die gericht zijn tegen bijv. IgA met een lichtgroen ‘lantaarntje’, deze zullen het IgA weergeven waardoor je bepaalde afwijkingen (IgA nefropathie in dit geval) kunt aantonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waaruit bestaat de differentiaaldiagnose bij glomerulaire hematurie?

A
  • IgA nefropathie
  • Syndroom van Alport
  • Thin membrane nephropathy
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is IgA nefropathie en wat zijn de kenmerken ervan?

A

IgA is een antistof en zit voornamelijk in de slijmvliezen en kan bacteriën doden –> soms een aangeboren neiging om IgA op een andere manier af te breken en anders te glucuronideren (suikermolecuul aanplakken zodat je lever er iets mee kan), hierdoor lopen de IgA moleculen vast in de glomerulus en slaan ze neer tussen de mesangiale cellen –> deze zorgt lokaal voor een ontstekingsreactie waardoor mesangium proliferatie plaatsvindt en hierdoor kan macroscopische hematurie ontstaan bij bijv. een keelontsteking
- Daarnaast zal ook de glomerulaire filtratie barrière niet helemaal goed zijn en kan er proteïnurie zijn
- Het kan secundair voorkomen (o.a. aan leverziekten)
- Het komt vaker voor bij Aziatische landen
- Vaak een sluipend beloop, lang niet altijd met nierfunctiestoornissen
- Behandeling alleen nodig bij forse proteïnurie of snelle achteruitgang nierfunctie –> anders volstaat ACE-remmer ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar is COL4A nefropathie?

A

Een variatie in dit gen, dat kan zorgen voor een nierziekte –> hier vallen het syndroom van Alport en thin membrane nephropathy onder

Belangrijk zijn COL4A3, COL4A4 en COL4A5 waarbij de eerste twee autosomaal dominant en recessief voorkomen en de laatste X-gebonden recessief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het syndroom van Alport?

A

Een erfelijke ziekte waarbij het collageen in het basaalmembraan niet goed is aangelegd (normaal complex netwerk waarin collageenvezels de structuur geven). Hierdoor een verdikt en hobbelig basaalmembraan dat meer doorlaatbaar voor eiwitten en rode bloedcellen is

Kenmerken:
- Het komt door het missen van een COL4A gen
- Collageen zit ook in de oren, waardoor (geleidings)doofheid ontstaat
- Vaak presentatie op jonge leeftijd met hematurie en proteïnurie
- Jongens voor de puberteit al aan de dialyse (door X-gebonden gen vaak minder erg bij meiden)
- Kan met een huidbiopt worden vastgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is thin membrane nephropathy/dissease?

A

Komt voor als de patiënt een COL4A gen op 1 chromosoom mist en dus heterozygoot is en ook een collageenstoornis heeft, bij zo’n 2-3% van de bevolking

Het is meestal niet heel erg, maar op lange termijn kunnen de patiënten toch problemen krijgen. Hun basaalmembraan is namelijk heel erg dun waardoor het erg gevoelig is en gemakkelijk erytrocyten doorlaat (hematurie) –> hierdoor soms ontwikkeling van FSGS (focaal segmentaal glomerulaire sclerose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de klinische presentaties van glomerulonefritis (glomerulaire nierziekte)?

A
  • Microscopische hematurie
  • Macroscopische hematurie
  • Nefrotisch syndroom
  • Nefritisch syndroom
  • ‘Rapidly progressive’ glomerulonefritis
  • Chronische glomerulonefritis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is een nefrotisch syndroom en wat is een nefritisch syndroom?

A

Nefrotisch: er is een lekkage van de glomerulaire filtratie barrière –> hierdoor komen er >3,5 g/dag eiwitten in de urine terecht. Daarnaast vaak last van oedeem, hypalbuminemie en hyperlipaemie (hoog cholesterol)

Nefritisch: er is een actieve ontsteking in de nieren zelf. Dit heeft minder proteïnurie, heeft een actief sediment (rode- en witte bloedcellen, cilinders) en een progressieve achteruitgang van de nierfunctie (in weken/maanden i.p.v. jaren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Uit welke verschillende cellen bestaat de glomerulus?

A
  • Endotheelcel: bekleedt de capillair, grote fenestrae waar kleine cellen door kunnen, negatief geladen (–> negatief geladen deeltjes kunnen moeilijker door basaalmembraan)
  • Glomulaire basaalmembraan: onder het endotheel, bestaat uit collageen IV en lamine (–> zorgen samen voor fysieke barrière) en proteoglycanen (–> hierdoor negatieve lading basaalmembraan), alleen moleculen < 10 nm of 70 kDa kunnen passeren
  • Podocyten: endotheelcellen, aan de buitenzijde van het basaalmembraan, bekleedt glomerulaire basaalmembraan met tentakels –> begrensde capillairen, het slit diaframa zorgt dat geen grote eiwitten in de urine terecht komen
  • Mesangiale cellen: centrale cellen, geven stevigheid aan de glomerulus, reguleren hydrostatische druk door contractie (reageert op angiotensine), kan endotheline maken (–> verkleint afferente/efferente arteriolen), fagocytose van immunoglobuline complexen en regulatie van cytokines tijdens ontstekingsprocessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe werkt de glomerulaire filtratie barrière?

A

Zit op het niveau van de filtratie slit (van nefrine eiwitten) tussen de podocyten voetjes (niet bij het glomerulaire basaalmembraan). Tussen de voetjes van de podocyten gebeurt de grootteselectiviteit waardoor alleen kleine partikels erdoorheen kunnen. Op de endotheelcellen zitten negatief geladen glycoproteïnen die andere negatief geladen deeltjes tegenhouden en zo zorgen voor de ladingsselectiviteit.

Er kan proteïnurie zijn op basis van grootteselectiviteit of ladingsselectiviteit –> heeft te maken met het ziektebeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe weet je of de proteïnurie door een probleem in de tubulus of in de glomerulus komt?

A

Maximale reabsorptiecapaciteit van de tubulus functie is zo’n 2-3 gram/dag voor eiwitten

Daarom een grens van 3,5 gram tussen glomerulaire en tubulaire proteïnurie –> 1 gram kan dus door een kapotte tubulus komen, maar bij 5 gram moet het komen door een glomerulaire disfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe meldt een patiënt met nefrotisch syndroom zich bij de arts?

A

Met een oedeem van de benen
–> komt altijd door natriumretentie, hierdoor is het extracellulaire volume toegenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste vormen van een nefrotisch syndroom?

A
  • Minimal change nefropathie/disease (MCD)
  • Focale segmentale glomerulosclerose (FSGS)
  • Membraneuze glomerulopathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is een minimal change disease/nefropathie?

A

Je ziet geen verschillen tussen een lichtmicroscopie van een gezonde glomerulus en een MCD-patiënt (zie afbeelding)(wel op een elektronenmicroscoop bij podocyten)
Wel plassen ze zo’n 15-20 gram/dag eiwitten uit –> komt omdat de ladingsselectiviteit is gestoord en dat is waarschijnlijk omdat de negatief geladen glycoproteïnen gestoord worden door positief geladen cytokine die na een immunologische balans erop gaat zitten

  • Vaak bij kinderen (80%)
  • Grootte selectiviteit werkt nog –> selectieve proteïnurie (vooral albumine uitplassen)
  • Vaak behandeling met prednison (kans op groeistoornissen)
  • Goede prognose betreft afname nierfunctie –> wel soms een terugkerend nefrotisch syndroom waarvoor bijv. prednison nodig is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is een focale segmentale glomerulosclerose (FSGS)?

A

Sclerose (fibrosering) in sommige delen van de nier (segmentaal) waardoor contact tussen de capillairlissen en de ruimte van Bowman is ontstaan –> hier geen nierfunctie meer (grootteselectiviteit en ladingsselectiviteit gestoord)

  • Kan primair (idiopathisch) of secundair aan een andere aandoening voorkomen
  • Oorzaken: genetisch (eiwit te maken met integriteit van podocyt of verankering van nefrine –> of bij COL4A mutaties), obesitas en veel eiwitten eten, langdurige hypertensie, hyperfiltratie, ect.
  • Diagnose eerst vaak gemist door focaal voorkomen
  • Renale prognose veel slechter dan MCD
  • Zowel bij kinderen als volwassenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een membraneuze glomerulopathie?

A

Er worden antistoffen (IgG) gemaakt die binden met antigenen van podocyten en samen een immuuncomplex vormt –> dit zorgt voor een influx van ontstekingscellen, activiteit van het complementsysteem (d.m.v. een cascade waarbij na iedere stap een versnelling is) C5b-9 en deze boort als het ware gaatjes in het celmembraan, hier slaan eiwitten in neer (immuundepositie) en omdat het basaalmembraan (eerst dikker en onregelmatig) kapot gaat worden de eiwitten uitgeplast

Boosdoener is PLA2-receptor (fosfolipase A2) aan de onderkant van de podocyt –> in het bloed anti-PLA2R meten en zo de diagnose stellen (70-80% van patiënten met idiopatische membraneuze glomerulopathie heeft deze antistoffen)

  • Vooral bij volwassenen
  • Aselectieve proteïnurie (auto-immuunziekte anti-PLA2R)
  • Sterk wisselend beloop (20% nierinsufficiënt)
  • Secundair bij een groot aantal aandoeningen (maligniteiten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe kun je een nefrotisch syndroom behandelen?

A

Met afweerremmende middelen (werken immunosuppressief en remmen auto-immuunziektes): prednison (synthetische vorm cortisol), cyclofosfamide, azathioprine, cyclosporine en rituximab

–> Bij een secundair nefrotisch syndroom geen specifieke behandeling, maar met ACE-remmers en NSAID’s de glomerulaire filtratiedruk verminderen (vermindering proteïnurie) (effect op efferente arteriole)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn kenmerken van een nefritisch syndroom?

A
  • Ontsteking gekarakteriseerd door leukocyten, macrofagen en granulocyten
  • Oligurie (minder plassen), hematurie, proteïnurie (meestal < 3 gram/dag) en nierinsufficiëntie (afname GFR)
  • Oedeem en/of hypertensie (Vaak beide)

Anders dan nefrotisch syndroom door hematurie (cilindervormige erytrocyten –> gevormd in lis van Henle, dus lumen moest vol staan met erytrocyten, dus oorzaak hematurie in de nieren i.p.v. blaas) en snelheid achteruitgang GFR (veel hoger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoe ontstaat proteïnurie bij een nefritisch syndroom?

A

Goed zichtbare beschadiging van de filtratie barrière, hierdoor rechtstreekse verbinding tussen bloedbaan en tubulus-lumen

Door auto-immuun gemedieerde ontstekingen: antistof (immunoglobuline) herkent een antigeen, gaat naar de lymfeklier en presenteert het aan geheugencellen die hierdoor extra IgG gaan maken –> na ong. 2 weken IgG productie op gang (doordat antistofvorming tijd kost) en immuuncomplexvorming –> ontstaan van nefritisch syndroom als immuuncomplexen neerslaan in glomerulaire basaalmembraan (hoe dichter bij het bloed hoe meer kans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waar kunnen immunoglobulines voor zorgen?

A

Immunoglobulines hebben een specificiteit en kunnen een precies eiwit herkennen door hun vele configuratie. Ze zullen bij binding aan een antigeen het complementsysteem activeren en een influx van andere hulptroepen zoals de cellulaire immuniteit: T-cellen (zelf op jacht), B-cellen (maken immunoglobines) en granulocyten en macrofagen (zelf bacteriën opruimen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waarom zorgt de plek van het antigeen voor de ernst van het nefritisch syndroom?

A

De plek van het antigeen (+ de lading en grootte van het immuuncomplex) bepaald waar het immuuncomplex neerslaat

De neerslag plaats bepaald de ernst van de schade:
- Vlak onder de podocyt: afweercellen kunnen er moeilijk bij en zwemmen rustig door de capillair weg –> langzame achteruitgang door depositie van complementen
- Dichterbij het bloed: granulocyt uit het bloed treedt de bloedbaan uit en zorgt voor ontsteking in de nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoe zorgen alle nefritische syndromen voor extracapillaire proliferatie?

A

Zorgen voor proliferatie van pariëtale epitheelcellen (binnenkant kapsel van bouwman) en neemt een halvemaanvorm aan (crescent) –> deze ontsteking kan ervoor zorgen dat de hele glomerulus wordt dichtgedrukt –> daarom zo vroeg mogelijk ingrijpen en zorgen voor herstel van de glomerulus (bindweefsel en littekenvorming voorkomen)

48
Q

Hoe vindt de vorming van crescents in de glomerulus plaats?

A

Er vindt een lokale doorbraak van de glomerulaire filtratie barrière plaats waardoor je uittrede van witte bloedcellen en stollingsfactoren krijgt en zorgen voor een enorme prikkeling van de pariëtale epitheelcellen –> deze wordt of beter of wordt een litteken

49
Q

Wat is anti-GBM antilichamen (nefritisch syndroom) en wat zijn de kenmerken ervan?

A

De vorming van antistoffen tegen (onderdelen van) het glomerulaire basaalmembraan –> zijn vaak gericht tegen antigeen COL4A (IgE’s gaan er naar toe) en hierdoor ontstaat er immuuncomplexvorming in het basaalmembraan die dicht genoeg bij de bloedbaan zit en zo voor een nefritisch syndroom zorgt
- Histologisch extra capillaire proliferatie
- Immunofluorescentie: zeer veel anti-IgG zichtbaar –> lineaire depositie (over de hele lijn van het glomerulaire basaalmembraan) van antistoffen (IgG)
- GBM-antistoffen kunnen ook in longen voorkomen –> bloed ophoesten
- Behandeling: antilichaamproductie remmen (prednison of afweerremmer) of plasmaferese dialyse (circulerende IgG uit het bloed halen (acuut))

50
Q

Wat is poststreptokokken glomerulonefritis (nefritisch syndroom) en wat zijn de kenmerken ervan?

A

Antistoffen met streptokokken antigenen lopen vast in de basaalmembraan (onder de endotheelcel) en zorgen voor een ontsteking
- Vaak te zien bij kinderen een tijdje na bijv. een keelontsteking (of ander virus) –> minder plassen, donkere urine (bloed) en hypertensie
- Behandeling: vaak na 1-2 weken weer over, lichaam ruimt streptokokkeninfectie op en ontsteking in de nier en het antigeen verdwijnt vanzelf

51
Q

Wat is granulomatose met polyangiitis (GPA) (ofwel Ziekte van Wegener) (nefritisch syndroom) en wat zijn kenmerken ervan?

A

Anti-cytoplasmatische antigenen: ANCA-antistoffen
–> deze werken anders, ze zijn gericht tegen het plasma van de neutrofiele granulocyten (witte bloedcellen) –> zorgt dat witte bloedcellen onrustig worden en de wand in gaan –> hierdoor vasculitis (naam voor nefritis syndroom) (systemische ziekte) op allerlei plekken

  • Komt meestal niet geïsoleerd in de nier voor (is dit wel, dan heet het pauci immuun glomerulonefritis)
  • Histologisch: grote ontstekingscikkel om nog wat goede capillairen (veel zichtbaar bij andere soorten nefritis/nefrotisch syndromen)
  • Immunofluorescentie: geen zichtbare depositie van IgG (zitten in de circulatie) –> specifiek hieraan
52
Q

Wat is Lupus Erythematodes (SLE) (nefritisch syndroom) en wat zijn kenmerken ervan?

A

Chronische immuuncomplex ziekte: aandoening die tot allerlei auto-immuun problemen kan leiden (van gewrichtsafwijkingen tot huidklachten) –> lichaam maakt antistoffen tegen DNA en compartimenten van DNA (antinucleaire antigenen)

Ziektebeeld afhankelijk van waar de immuuncomplexen neerslaan (afhankelijk van de lading) en hierdoor elk type glomerulonefritis mogelijk
- Lichtmicroscoop: normale glomeruli met proliferatie aan de rand
- Immunofluorescentie: antistoffen tegen alles wat er bestaat vindtbaar
- Hoe jonger de patiënt, hoe minder kans op 2 ziektes –> dit is een ziekte die veel verschillende dingen verklaard

53
Q

Wat zijn de 6 functionele afwijkingen ten gevolge van tubulaire afwijkingen?

A
  • Verminderde GFR
  • Proximale functiestoornis (Fanconi syndroom) met glucosurie, fosfaturie, proximale RTA, ect.
  • Distale renale tubulaire acidose (dRTA)
  • Tubulaire proteïnurie < 3,5 g/dag
  • Polyurie
  • Natriumverlies en hyperkaliëmie
54
Q

Wat zijn de 4 tubulo-interstitiële aandoeningen en welke ziektes vallen hieronder?

A
  1. Erfelijke tubulaire aandoeningen
    - Cystenieren (ADPKD)
    - Bartter/Gitelman/Liddle’s syndroom
    - Nefrogene diabetes insipidus
  2. Acute tubulusnecrose
  3. Acute interstitiële nefritis
  4. Chronische tubulo-interstitiële ziekten
    - Analgetica nefropathie
    - Chinese kruiden nefropathie
    - Balkan nefropathie
    - Chronische urinewegobstructie
    - Sikkelcelziekte
    - Afstotingsreactie niertransplantaat
55
Q

Wat houdt cystenieren (erfelijke tubulaire aandoening) in?

A

In de nieren met vocht gevulde blaasjes die de nieren enorm groot maken –> last van organen uit tractus digestivus door plaatsgebrek
- Autosomaal dominant (daarom ADPKD als naam) –> rond de 50 problemen van nierinsufficiëntie
- Kan op verschillende plekken in het nefron zich vormen
- Cilium met een mutatie in de polycystine I en II eiwitten waardoor de polariteit verstoord wordt –> pomp in tubuluscellen in de cystewand zit binnenstebuiten en ze gaan voor zichzelf beginnen –> hierdoor zichzelf volpompen met vocht
- Moeilijk proces om op in te grijpen
- 2 genen dus grote kans dat mensen er 1 missen en later in hun leven door bijv. straling de 2de verliezen en dan cystevorming krijgen

56
Q

Wat houden Bartter/Gitelman/Liddle’s syndroom (erfelijke tubulaire aandoeningen) in?

A
  • Syndroom van Bartter: fout in NKCC2-transporter
  • Gitelman syndroom: fout in NCC transporter
  • Liddle’s syndroom: fout in ENaC-kanaal

–> je blokkeert de Na+-reabsorptie waardoor je meer Na+ stroomafwaarts krijgt en bij het epitheliale Na+-kanaal (Na+/K+) meer uitwisseling en hypokaliëmie
–> lijken heel erg (symptomen) op gebruik van veel lis-/thiazide diuretica

57
Q

Wat houdt een nefrogene diabetes insipidus (erfelijke tubulaire aandoening) in?

A

Stoornis in concentratievermogen van de nieren door niet werken van circulerend ADH, fout in watertransport
- Mutatie in vasopressine receptor of aquaporine-2-gen of verworven (chronische lithium therapie)
- Fout in de osmose waardoor mensen ontzettend veel gaan plassen (met lage osmolaliteit) en het kan ernstige cerebrale schade veroorzaken
- X-gebonden mutatie –> meestal bij mannen
- Meestal geen sprake van hypernatriëmie

58
Q

Wat houdt een acute tubulus necrose (ATN) in?

A

Vorm van acute nierinsufficiëntie waarbij door prerenale factoren hypoperfusie en ischemie is ontstaan
- In de regel reversibel en meestal geen nierbiopt nodig
- Ondersteunende behandeling + evt. tijdelijke dialyse is genoeg

59
Q

Wat houdt acute tubulo-interstitiële nefritis in?

A

Ontsteking van het interstitium (ruimte tussen tubuli en glomerulus) en tubuli
- Kenmerkend door infiltraat van eosinofiele granulocyten (allergische reactie) en rode plekken op de huid (exantheem)
- Heel veel medicijnen waardoor je dit kan ontwikkelen

60
Q

Wat houden de volgende chronische tubulo-interstitiële ziekten in:
- Analgetica nefropathie
- Chinese kruiden nefropathie
- Balkan nefropathie ?

A
  • Analgetica nefropathie: langdurig gebruik van pijnstillers wat de nieren onomkeerbaar beschadigd, volledig afgestorven glomeruli en fibrose
  • Chinese kruiden en Balkan nefropathie: stof (aristochelic acid) die in kruiden of in de lucht zit (vingerhoedskruid bevat dit ook) waardoor mensen in het verspreidingsgebied of die dit eten vaker deze vorm van nefropathie ontwikkelen
61
Q

Wat houden de volgende chronische tubulo-interstitiële ziekten in:
- Chronische urinewegobstructie
- Sikkelcelziekte
- Afstotingsreactie niertransplantaat ?

A
  • Chronische urinewegobstructie: urine dat terugloopt uit de blaas naar de ureters –> hierdoor opzetting van de nierkelken en renale nierinsufficiëntie (met postrenale oorzaak)
  • Sikkelcelziekte: bloedziekte waardoor erytrocyten door een erfelijke afwijking (in Hb) vastlopen in kleine bloedvaten en vasa recta –> hypoperfusie en distale tubulaire functiestoornissen –> concentrerend vermogen aangetast en tubulaire acidose
  • Afstotingsreactie niertransplantaat: orgaan wordt immunologisch afgestoten door het lichaam, ook in het tubulo-interstitiële compartiment
62
Q

Wanneer kun je spreken van hypertensie en wat is het verschil tussen primaire en secundaire hypertensie?

A

Als de systolische bloeddruk > 140 mmHg of de diastolische bloeddruk > 90 mmHg is
–> geïsoleerde systolische hypertensie als de systolische bloeddruk te hoog is

Primaire (essentiële) hypertensie als de oorzaak niet bekend is (90-95%) en secundaire als de oorzaak wel aanwijsbaar is (5-10%) (bijv. onderliggende ziektebeelden)

63
Q

Wat zijn de kenmerken van primaire (essentiële) hypertensie?

A
  • Multifactorieel: combinatie van erfelijke factoren en factoren van buitenaf
  • Vaak positieve familieanamnese (30% van de verklaring –> zelfs geadopteerde kinderen hebben 15% kans dat ze het van de ouders overnemen)
  • Begint tussen de 30-50 levensjaar met voorafgaand pre-hypertensie
  • Complicaties zijn cardiaal, cerebrovasculair of renaal (ook maligniteiten kunnen ontstaan)
64
Q

Wanneer moet je denken aan een secundaire oorzaak voor hypertensie (bij welke soort patiënten/welke verschijnselen)?

A
  • Jonge patiënten
  • Plotseling ontstaan of verergering
  • Negatieve familieanamnese
  • Hypertensieve crisis (CVA, hoofdpijn, ect.)
  • Therapieresistentie
  • Kenmerkende symptomatologie
  • Afwijkende lichamelijk onderzoek of bij routinelab (creatinine, kalium, urine)
65
Q

Wat zijn oorzaken van secundaire hypertensie?

A
  • Obstructief slaapapneu syndroom (OSAS)
  • Endocrien: primair hyperaldosteronisme, feochromocytoom (tumor bijnier (nor)adrenaline), hypercortisolisme, hyper-/hypothyreoïde, acromegalie
  • Dieet, genotsmiddelen: drop, cocaïne
  • Vasculair: nierarteriestenose en coarctatio aortae
  • Parencymateuze nierziekten
  • Geneesmiddelen: corticosteroïden, cyclosporine, angiogenese-remmers, NSAIDs, paracetamol, orale anticonceptiva
  • Monogenetisch (een gendefect)
66
Q

Wat is een obstructief slaapapneu syndroom (OSAS) en wat zijn de volgende kenmerken:
- Komt veel voor i.c.m.
- Waardoor ontstaat de apneu
- Wat vindt je bij onderzoek
- Hoe kun je het behandelen ?

A

Tijdens het slapen minimaal 15x per uur een ademstilstand en hierdoor overdag slaperig
- Komt veel voor met hypertensie, hart- en vaatziekten en diabetes mellitus
- Tong zakt ontspannen in de keel waardoor hypoxemie ontstaat –> sympathische activiteit omhoog –> sneller ademen en bloeddrukstijging
- Bij onderzoek: obesitas, hypertensie (zowel overdag als ‘s nachts), snurken, LV hypertrofie, ritmestoornissen, vergrote amandelen en verdikt huig
- Behandeling: gewichtsreductie, alcoholgebruik minderen en slapen op de zij –> anders neusmasker met positieve druk (CPAP) of KNO-operatie (huig of amandelen verwijderen)

67
Q

Wat is hyperaldosteronisme en wat zijn de gevolgen ervan?

A

Autonome productie van aldosteron door de bijnieren i.p.v. dat het via RAAS en renine afhankelijk is. Het zorgt voor water- en zoutopname uit de voorurine via ENaC en MR-receptor en zorgt hiermee voor hypokaliëmie (spierzwakte een polyurie) en metabole alkalose

–> Gevolg: renine concentratie laag –> te meten in het bloed

68
Q

Wat zijn de klinische symptomen van primair hyperaldosteronisme?

A
  • Hypertensie met hypokaliëmie
  • Kaliurese ondanks hypokaliëmie
  • Hoog aldosteron en laag renine
  • Soms adenoom (goedaardige tumor) of bilaterale hyperplasie van de bijnieren op de CT-scan zichtbaar: dan bijnieren eruit halen en bij hyperplasie een aldosteron receptor antagonist
69
Q

Wat is drophypertensie en waarvoor zorgt het?

A

Bevat glycerinezuur dat ervoor zorgt dat de inactivering van cortisol niet meer werkt (cortisol wordt geïnactiveerd tot cortisone zodat het niet aan de MR-receptor bindt en het dus niet de bloeddruk laat stijgen)

–> Gevolg: lijkt op primair hyperaldosteronisme, maar aldosteron en renine gehaltes zijn laag

70
Q

Wat is renovasculaire hypertensie (RVHT)?

A

Hypertensie t.g.v. een verminderde perfusie van 1/beide nieren door een stenose van 1/meerdere nierslagaders
–> Lage bloeddruk dus meer renineproductie waardoor de bloeddruk overal in het lichaam stijgt (gevaarlijk)

71
Q

Wat zijn oorzaken van een nierarteriestenose?

A
  • Atherosclerose: vooral ouderen, aandoening in het hele lijf, stenose zichtbaar maar stent heeft weinig zin (teveel kleine vaten aangedaan)
  • Fibromusculaire dysplasie: vooral jongeren en vrouwen, bindweefselziekte waardoor de nierarterie uitzet als een kralensnoer –> bloedvat met een ballon weer dilateren
  • Artritis: vaatontstekingen
72
Q

Welk aanvullend onderzoek is belangrijk om te doen bij de volgende zieken die kunnen leiden tot secundaire hypertensie:
- Parencymateuze nierziekte
- Renovasculair
- Primair hyperaldosteronisme
- Middelengebruik
- Coarctatio aortae
- Feochromocytoom
- M Cushing ?

A
73
Q

Wanneer is er sprake van een hypertensief spoedgeval en wanneer niet?

A

Sterke verhoging van de bloeddruk (meestal >200/120 mmHg) die gecompliceerd wordt door acute hypertensie gemedieerde schade (orgaanschade) –> daarom op korte termijn ingrijpen (3-7% van de ziekenhuis opnames overlijdt aan de onderliggende aandoening)

–> als je dit niet hebt (geen acute orgaan schade) , dan heb je ernstige hypertensie (75% van de mensen op de spoedeisende hulp hebben dit) –> op langere termijn behandelen, want geen bewijs voor een slechte prognose op korte termijn

74
Q

Wat zijn klachten die horen bij een hypertensief spoedgeval?

A
  • Hoofdpijn/drukkende pijn achter de ogen (soms i.c.m. visusklachten)
  • Pijn op de borst of tussen de schouderbladen
  • Kortademigheid
  • Neurologische uitvalverschijnselen/verminderd bewustzijn/verwardheid
  • ect.
75
Q

Wat zijn karakteristieken van een patiënt die met een hypertensief spoedgeval op de SEH komt?

A
  • 55% man
  • Rond de 60 jaar
  • Vaker Afrikaanse achtergrond (4x hogere incidentie)
  • 70% vooraf bekend met hoge bloeddruk
  • 20-40% heeft secundaire hypertensie
  • 30% heeft een slechte therapietrouw aan de medicatie
76
Q

Wat is de pathyfisiologie van een hypertensieve crisis?

A

Begint met langer bestaande hypertensie –> extra activatie van de bloeddruk verhogende systemen (RAAS en sympathicus) –> autoregulatie faalt –> vaatweerstand omhoog –> vasoconstrictie –> endotheelschade (door hele hoge druk en sheer stress) (hier gaat het echt mis) –> pro-trombotische staat waardoor ischemie ontstaat –> eindorgaan schade

Als je er niks aan doet blijft het zichzelf versterken met als einde dood

77
Q

Wat zijn de belangrijkste eindorgaan beschadigingen waar een hypertensief spoedgeval toe kan leiden en waarom is het belangrijk om te weten waar het zit?

A
  • Aorta dissectie/geruptureerde aneurysma
  • Hersenbloeding/herseninfarct/encephalopathie
  • Myocardinfarct/acuut cardio-pulmonaal oedeem
  • Nierinsufficiëntie
  • Retinopathie
  • Trombotisch microangiopathie

–> Belangrijk weten waar er schade is, want voor sommige stelsels kun je niet in een keer de bloeddruk heel erg laten stijgen –> dus kijken wat het meest bedreigend is en hoe snel je moet handelen

78
Q

Wat is retinopathie, waardoor ontstaat het en welke 4 klassen heb je?

A

Druk achter het oog want kleine bloedvaatjes staan onder druk door hypertensie
- Door een falende cerebrale autoregulatie wordt of de intracraniële druk verhoogd (hersenoedeem/-bloeding) of is er hypoperfusie (herseninfarct)
- 4 Klassen: I = milde beschadiging, II = beschadiging door overlappende arteriën en venen (tot hier reversibel), III = bloedingen, exsudaten (gele strepen) (vanaf hier irreversibel) en IV = ook oedeem van de papil en gezichtsvelduitval

79
Q

Wat zijn klachten die passen bij een fout in de cerebrale autoregulatie?

A
  • Verminderd bewustzijn
  • Delier, agitatie, stupor (rustig)
  • Epilepsie
  • Corticale blindheid
  • Braken
  • Hoofdpijn
80
Q

Wat zijn de verschillen tussen een CVA en een (hypertensieve) encefalopathie (hersenbeschadiging)?

A
81
Q

Wat is trombotische microangiopathie en wat zijn de oorzaken ervan?

A

Erytrocyten raken beschadigd (hemolyse) doordat de fibrinedraden ze kapot breken en deze zijn in het bloed te vinden als fragmentocyten (scherpe defecte cellen)

Oorzaken zijn; intoxicatie, sympathicus gestimuleerd (feochromocytoom), glomerulonefritis, vasculitis, pre-eclampsie en hypertensie

82
Q

Wat is de behandeling bij een hypertensief spoedgeval?

A

Bloeddruk verlagen!
- Maatwerk afhankelijk van het orgaan
- Denk aan cerebrale perfusie
- Bètablokkers: labetalol (korte halfwaardetijd) en/of nicardipine (minder korte halfwaardetijd) –> bij de meeste indicaties goed (behalve hartinfarct), soms ook nitroprusside (NTG) (NO-donor die voor vasodilatatie zorgt)

83
Q

Wat is het doel van de behandeling van hypertensie?

A

Orgaanschade voorkomen
- Maximale reductie van het risico op hart en vaatziekten
- Met elke 10 mmHg daling in systolische druk krijg je 20% risicoreductie
- Doel om het preventief te behandelen

84
Q

Welke leefstijlverbeteringen hebben een effect (en hoe groot) op hypertensie?

A
  • Stoppen met roken (-30% risico HVZ)
  • Gezond gewicht (-3-9% mmHg sys)
  • Alcohol beperken (-4 mmHg sys)
  • Bewegen 3-5x per week (-5 mmHg sys)
  • Zout beperken <6 gram (-5 mmHg sys)
  • Plantaardige voeding (-6 mmHg sys)
85
Q

Hoeveel klassen voor bloeddrukverlagers zijn er en wat zijn de 5 belangrijkste, waar eindigen ze op, waar grijpen deze op aan en welke medicijnen vallen hieronder?

A

9 klassen in totaal: herkenbaar door dezelfde laatste letters en vaak is combinatietherapie nodig

5 belangrijkste klassen: LEER DE TABEL!

86
Q

Wat is de werking van ACE-remmers en wat zijn de belangrijkste bijwerkingen?

A

Zorgen dat de omzetting van AngI –> AngII niet gebeurt en de ARB’s zijn directe antagonisten van AngII

Bijwerkingen: hoestklachten (opstapeling bradykinine) en angio-oedeem + kan leiden tot acute nierinsufficiëntie (nierarteriestenose, ondervulling)

87
Q

Wat is de werking van de bèta-blokkers en wat zijn de belangrijkste bijwerkingen?

A

Blokkeren receptoren waar adrenaline op aangrijpt, de bèta1-receptoren (via noradrenaline via de sympathicus) en bèta-2-receptoren –> je hebt veel verschillende met allemaal net een andere werking

Bijwerkingen: kouda arca (handen, vouten), bronchoconstrictie, bradycardie, moe/down/depressie, hypo-unawareness, nachtmerries, hypotensie, impotentie –> door veel bijwerkingen niet ideale medicijen

88
Q

Wat is de werking van calciumantagonisten en wat is de belangrijkste bijwerking?

A

Blokkeren de calciumkanalen van gladde spiercellen (nodig voor spiercontractie in het sarcolemma) –> vasodilatatie –> perifere weerstand omlaag –> lage bloeddruk
2 soorten, dihydropyridines (nifedipine, amlodipine) worden vaak gegeven, want nauwelijks effecten op het hart

Bijwerkingen: perifeer oedeem

89
Q

Wat is de werking van (thiazide)diuretica en wat zijn de belangrijkste bijwerkingen?

A

Zorgen dat Na+ in de urine blijft bij de distale tubulus –> hierdoor in de verzamelbuis en het aldosteronmechanisme meer Na+ eruit halen ten koste van K+ (hypokaliëmie)

Bijwerkingen: hypokaliëmie, hyponatriëmie, jicht (afzetting van jicht kristallen in bijv. de vingers), diabetes mellitus

90
Q

Wat is de werking van de kaliumsparende diuretica en wat zijn de belangrijkste bijwerkingen?

A
  • Aldosteron antagonist
  • ENaC antagonist

Werken in de distale tubulus en zorgen dat Na+/K+ uitwisseling wordt geblokkeerd

Bijwerkingen: hyperkaliëmie

91
Q

Hoe kun je m.b.v. de 5 belangrijkste klassen medicijnen de bloeddruk verlagen en waarom gebruik je meerdere medicijnen?

A

Zie afbeelding

Meerdere nodig omdat bij vermindering van 1 component het lichaam gaat compenseren met het andere, daarom moet je ze beide gelijk aanpakken

92
Q

Wat is het stappenplan van het behandelen van hypertensie (volgens NL en volgens Europa)?

A

NL stappenplan: geen voorkeur voor ACE-remmer/Bètablokker/Calciumantagonist/Diuretica

Europees stappenplan: volgorde A –> C –> D –> kaliumsparend diureticum met het liefst in het begin een combinatiepil (betere therapietrouw maar bij falen moeilijk de oorzaak aan te wijzen)

Bij sommige situaties moet je hiervan afwijken en niets specifieks doen –> zie tabel

93
Q

Wat is de belangrijkste factor die bepaald of farmacotherapie werkt en hoe is dit te verbeteren?

A

Therapietrouw
–> moeilijk om boven water te krijgen
–> ze hebben geen korte termijn voordeel en haken hierdoor sneller af (1 medicijn na 1 jaar 80% en bij 4 is dat slechts 50%)

Dit is te verbeteren door: 1 medicijn per dag op een vast moment (ochtend), combinatiepillen of een weekdoos/baxterrol en goed uitleggen waarvoor het is

94
Q

Welke 3 manieren zijn er dat een nier van een overleden donor gebruikt mag worden en wat is hierbij heel erg belangrijk?

A
  • Donatie na hersendood (met intacte bloedsomloop)
  • Donatie na circulatiestilstand (zonder intacte bloedsomloop)
  • Donatie na euthanasie (zonderintacte bloedsomloop)

Belangrijk dat de donor echt DOOD is: onherstelbaar en blijvend verlies van vitale hersenfuncties

Na 10 jaar nog 50% van de nieren functionerend

95
Q

Op welke verschillende manieren kan een levende nier van een donor getransplanteerd worden?

A
  • Directe donatie
  • Cross-over (2 donor-ontvanger koppels matchen en aan elkaar uitruilen)
  • Anonieme/altruïstische donatie

Dit gaat door de bloedgroep en kruisproef (antistoffen) heen

96
Q

Wat zijn de voordelen van een levende donor bij een niertransplantatie t.o.v. een dode donor?

A
  • Betere transplantatieoverleving
  • Betere kwaliteit van de organen
  • Transplantatie op het optimale tijdstip doen
  • Moeilijk te transplanteren patiënten helpen

Na 10 jaar nog 70% van de nieren functionerend

97
Q

Wat moet je gaan doen bij de patiënt (behandeling of onderzoek) om het voor te bereiden voor een niertransplantatie?

A
  • Levensverwachting berekenen (> 2 jaar)
  • Uitgebreide medische screening (hart- en longziekten, conditie)
  • Weefseleigenschappen: HLA-typering en anit-HLA antistoffen (infecties en afstoting)
  • Risico op recidief van de nierziekte
  • Chirurgische beoordeling: vaatstelsel (nier in fossa en hierdoor patente vaten hier checeken), overgewicht/obesitas, plaatsing
  • Donornier vinden

Ong. 1 jaar voordat de eGFR onder de 15 ml/minuut komt mee beginnen

98
Q

Wat zijn de complicaties van een niertransplantatie?

A
  • Complicaties rondom operatie/ingreep: trombose, bloeding, infectie, lekkage/stenose
  • Bijwerkingen van immunosuppressiva
  • Nadelen van immunosuppressiva
  • Terugkeer van oorspronkelijke nierziekte
99
Q

Welke 3 medicijnen moet je slikken na een niertransplantatie en wat zijn de bijwerkingen ervan?

A
  • Prednison: overgewicht/dik gezicht, diabetes mellitus, spierzwakte, hypertensie, haargroei, verhoogd cholesterol, psychiatrische klachen
  • Tacrolimus (prograft): hoge bloeddruk, nierbeschadiging, zenuwschade, hoog cholesterol
  • Mycofenolaat mofetil (MFM): remming beenmerg, buikklachten/diarree
100
Q

Wat zijn de nadelen van het geven van immunosuppressiva?

A
  • Infecties: vaak (80% in de eerste 2 jaar), atypisch en snel verloop, tijd na de transplantatie belangrijk (andere infecties), vaak bacterieel of viraal
  • Kanker: veel kans op huidkanker (vooral door zonlichtexpositie, bijna iedereen) en lymfomen
  • Hart- en vaatziekten: hoog-risico patiënten, leefstijl (dieet), bloeddruk, proteïnurie remming, statine, roken
  • Nierschade: komt door tacrolimus, acuut effect (vasoconstrictie afferent, effect op tubuli en endotheel) en chronisch effect (verbindweefseling, verdikking vaten, glomerulaire sclerose, tubulaire atrofie)
101
Q

Wat zijn de 5 belangrijkste infecties die je bij een niertransplantatie kan krijgen?

A
  • CMV: als de donor het heeft gehad en jij niet loop je gevaar want antistoffen blijven in de nieren (latent aanwezig na infectie in jeugd), symptomen van 0 tot levensbedrijgend, met medicijn sterfte van 2,5%
  • PJP: ernstige longontsteking, sterfte zonder behandeling 90-100% en op de IC >50%, belangrijk antibiotica geven
  • EBV: latent aanwezig na infectie in jeugd, als de donor positief was leidt het tot lymfeklierkanker
  • BK-virus: komt best vaak voor, patiënt wordt niet ziek maar krijgt nierschade, hoe meer immunosuppressiva hoe meer kans, in 50% kans op nierverlies
  • COVID-19: hebben van een transplantatie nier verhoogd de mortaliteit eraan enorm
102
Q

Wat is chronische actieve antistof gemedieerde afstoting (caABMR)?

A

Komt door antistoffen die zich tegen de nieren richten: begint progressief met langdurig nierfunctieverlies, dan proteïnurie en daarna ook hypertensie

103
Q

Wat moet je doen bij een verdenking op rejectie?

A

Uitsluiten van andere oorzaken:
- Anamnese
- LO en bloeddruk
- Tracolimusspiegel (vanwege toxisch effect)
- Echo transplantaatnier

Tijd na transplantatie belangrijk: kort na transplantatie gevaarlijker, medicijnen niet in nemen kan afstoting zijn

Bij toch een verdenking een nierbiopt

104
Q

Hoe beoordelen pathologen of er sprake van rejectie is en volgens welke classificatie doen ze dit?

A

Karakteristieke afwijkingen in het biopt: interstitieel infiltraat, tubulitis en vasculitis/arteritis

BANFF classificatie:
- IA: matig ernstige tubulitis
- IB: ernstige tubulitis
- IIA: elke vorm van vasculitis
- IIB: ernstige vasculitis
- III: transmurale vasculitis/necrose

105
Q

Hoe beoordelen pathologen of er sprake van rejectie is en volgens welke classificatie doen ze dit (verschil tussen T-cel gemedieerde afstoting (TCMR) en antistof gemedieerde afstoting (ABMR))?

A

TCMR
Karakteristieke afwijkingen in het biopt: interstitieel infiltraat, tubulitis en vasculitis/arteritis

BANFF classificatie: IA en IB (tubulitis), IIA en IIB (vasculitis) en III (transmurale vasculitis/necrose)

ABMR
Karakteristieke afwijkingen in biopt: glomerulitis, vasculitis, capillaritis

BANFF classificatie: actieve ABMR of chronisch actieve ABMR

106
Q

Wat is de behandeling van afstoting van een transplantatienier?

A
  • Eerstelijnsbehandeling: hoge dosis corticosteroïden (3 dagen methylprednison)
  • Tweedelijnsbehandeling: anti T-cel therapie

Behandeling bij ABMR is niet duidelijk

107
Q

Welke mogelijkheden zijn er voor digitale zorgverlening aan niertransplantatie patiënten?

A

Thuismeten: met een SeCReT box en een app en belangrijk dat dit gelijk in het medisch dossier komt

Belangrijk voor de patiënt omdat het makkelijk is, voor dokter makkelijker, betrouwbaarder (patiënten gespannen in het ziekenhuis, patiënt-dokter verhouding neemt toe, werkt goed voor ong. 95%

108
Q

Waar kun je naar kijken bij lichamelijk onderzoek bij chronische nierinsufficiëntie?

A

Oplopende maat van ernst:
- gepigmenteerde huid
- krabeffecten, blauwe plekken
- hypertensie
- groot hart
- oedeem benen/sacrum/oogleden
- sufheid
- pericardwrijven

109
Q

Hoe zien de volgende waardes van laboratoriumonderzoek eruit bij chronische nierinsufficiëntie:
- ureum
- creatinine
- Hb
- calcium
- fosfaat
- PTH
- urinezuur
- kalium
- natrium ?

A
  • ureum: gestegen
  • creatinine: gestegen
  • Hb: laag als het onbehandeld is
  • calcium: laag
  • fosfaat: hoog
  • PTH: verhoogd
  • urinezuur: hoog
  • kalium: hoog
  • natrium: normaal
110
Q

Welke medicijnen neemt een patiënt die aan de dialyse zit?

A

Dieet (Na, K, eiwit fosfaat, vochtbeperking), EPO, fosfaatbinders, vitamine D, kaliumbinders, antihypertensiva, bicarbonaat

–> 8 verschillende en innemen met 750 ml per dag (vochtbeperking)

111
Q

Wat is hemodyialyse?

A

Het spoelen van het bloed langs een semipermeabel membraan hierbij verwijder je toxische stoffen en overtollig water (je neemt de nierfunctie over)
- Semipermeabel membraan: er vindt diffusie over het membraan plaats en de poriegrootte van het membraan bepaald welke er wel/niet doorheen kunnen
- Klaring: hoeveelheid plasma die in een tijd volledig wordt ontdaan van een bepaalde stof in ml/min. Alleen filtratie dan is de klaring gelijk aan de GFR –> effectiviteit van de dialyse wordt hierin weergegeven

112
Q

Wat is het verschil tussen diffusie, osmose en filtratie?

A

Diffusie: verplaatsing van deeltjes door een membraan naar de kant waar een lagere concentratie is, waardoor aan beide kanten de concentraties van deze stof gelijk zullen worden
Osmose: verplaatsing van water naar de kant van de hogere concentratie, waardoor aan beide kanten de concentraties gelijk zullen worden. Met deze verplaatsing zullen ook deeltjes die opgelost zitten in het water mee verplaatsen (convectie)
Filtratie: doen de nieren, secundair transport van water met deeltjes naar de hoge concentratie kant waardoor de concentraties zich verdelen (convectie)

113
Q

Hoe loopt het bloed van een patiënt aan de hemodialyse?

A

Modificatie van bestaande bloedvaten: v. cephalica op a. radialis gezet –> hierdoor kan een deel van het bloed wat door de hand wilde gaan gelijk terug kan gaan via de vene (lage druksysteem) en hierdoor creëer je shunt
–> hierdoor wordt door hoge druk de ader opgepompt (soms wel 1000 ml/min bloedflow) en steviger waardoor het door het dialyse apparaat kan (wil 400 ml/min eruit halen)

  • Bij een minder vaatstelsel het in de ellenboog of bovenarm proberen en anders een PTFE (vaatprothese vastnaaien op arterie en ader) dat ook kan de patiënt niet 6x per week wil worden aangeprikt
114
Q

Wat moet je doen als het niet lukt om een shunt te maken maar je wel dialyse wilt starten?

A

Katheter inbrengen in een centrale vene (v. subclavia, v. jugulairs (voorkeur) of v. femoralis). Als er perongeluk een arterie wordt geprikt spuit er rood bloed uit, bij een vene is het donkerder –> dan mag de patiënt even niet inademen en wordt een voerdraad tot de v. cava superior ingebracht, de katheter moet hierover in de v. cava terecht komen

–> kans op infecties door een open wond, maar je hoeft wel niet heel de tijd de patiënt aan te prikken

115
Q

Hoe is een modern dialysetoestel opgebouwd?

A

Bestaat uit vezels (1000-2000) waardoor bloed loopt en aan de buitenkant stroomt dialysaat, deze vezels hebben veel poriën waardoor de stoffen kunnen verplaatsen en dit zit allemaal in een niet zo groot apparaat

116
Q

Wat zijn de beperkingen van een patiënt die aan de hemodialyse zit?

A
  • 3x 4-5 uur dialyse per week + wachten op taxi
  • Vochtbeperking 500-750 ml per dag
  • Eiwitbeperking, Na+, K+ en fosfaat beperking
  • Bloeddruk verlagende medicatie
  • Fosfaatbinders, Vitamine B-C-D, bloedverdunners en erythropoetine (EPO) slikken
117
Q

Wat is peritoneale dialyse (CAPD)?

A

Je eigen peritoneale membraan (om darmen) gebruiken als dialyse membraan door de dialysevloeistof in de peritoneaal holte in te brengen
- Je kunt er geen negatieve druk op zetten –> dus d.m.v. osmose zorgen voor ultrafiltratie (wordt gedaan d.m.v. suikerklontjes in de dialysevloeistof)
- In de praktijk: heel steriel werken, 4x per dag (15-30 minuten), zak in de lucht met de vloeistof en lege op de grond en de zwaartekracht laten werken
- Complicaties: buikvliesontsteking

118
Q

Wat is een ADP?

A

Vorm van CAPD maar dan met 4 zakken om ‘s nachts aansluiten op een apparaat waardoor het spoelen gedurende de nacht automatisch plaatsvindt en je overdag geen last hebt
–> meer bij kinderen gebruikt, bediening is moeilijk maar wel plezieriger