Geneeskunde 1B3 HC week 11 Flashcards

1
Q

Wat is clubbing?

A

Fenomeen waarbij de nagels over de vingers heen groeien door een verstoring in de afbraak van stoffen wat leidt tot vaatafwijkingen

Vaak i.c.m. longafwijkingen of afwijkingen van de hand (reuma, mechanics hands of systemische slcerose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke categorieën worden interstitiële longziekten ingedeeld en komt het vaak voor?

A
  1. Die alleen in de longen zitten: door blootstelling, idiopathisch (niet goed duidelijk) of toxisch (medicijnen, ect.)
  2. In de context van systemische ziekten: toxisch, reumatisch (CTD-ILD) en een hoop zeldzame ILD’s

Het is zeldzaam en 30-40% leidt tot longfibrose, daarom is vroege herkenning erg belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe beloopt de ziekte idiopathische pulmonale fibrose (IPF) en wat zijn behandelopties?

A

Kan heel sterk verslechteren, levensverwachting van 2-5 jaar (tenzij een geslaagde transplantatie) en een slechtere prognose dan longkanker

Sinds kort fibroseremmers, verder alleen een longtransplantatie als optie (veel mensen sterven terwijl ze op de wachtlijst staan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt er verstaan onder longfibrose?

A

Littekenweefsel in de longen wat door heel veel verschillende oorzaken kan ontstaan
Je hebt ook heel veel verschillende soorten zoals idiopathische pulmonale fibrose, chronische EAA/HP (schimmels inademen) of door auto-immuunziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke rol speelt genetica bij idiopathische pulmonale fibrose, hoe kun je hierachter komen en welke soorten defecten kunnen er zijn?

A

Bij 10-20% van de longfibrose komt het door erfelijke genen uit families –> bij 30% hiervan heb je een bekende genafwijking te pakken, bij de rest weten we wel dat het in de familie zit maar kunnen we nog niet vinden waardoor het komt

Je kunt het opsporen door een genome-wide association studie meta analysis te doen, waarbij je van miljoenen mensen data verzameld

Veranderingen in DNA kunnen komen door reparatiemechanismen van DNA, telomeren, surfactant, afweer, spindle assembly (microdraadjes die bij celdeling de chromosomen scheiden), desmosomen en mitochondrieel metabolisme fouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn belangrijke stappen in de behandeling van mensen waarbij idiopathische pulmonale fibrose genetisch is bepaald?

A

Als eerste is het belangrijk om ze goed te diagnostiseren en uit te zoeken om welk gen het gaat

Daarna is counseling erg belangrijk, zowel voor de persoon als voor de familie

Als laatste krijgt de familie ook de kans om gescreend te worden (moeilijk om te bepalen van welke leeftijd) en zo’n 15% van de familie zal ook positief testen (belangrijk om dan ook nog een plan te maken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurt er in de alveolus bij longfibrose?

A

97% van het longoppervlak bekleed met type I pneumocyten (flinterdun, zorgen voor een goede gaswisseling), als deze kapot gaat kan hij zichzelf niet repareren
Dubbel zoveel pneumocyten II aan het oppervlak, deze kan wel regenereren en ook een typ I pneumocyt worden, daarnaast maakt hij ook surfactant

Als dit surfactant niet goed meer gemaakt wordt, of er bijvoorbeeld een probleem is met telomerase ontstaat er na schade teveel collageen (gemaakt door fibroblasten) wat de onderliggende structuren van het orgaan verstoord (dit is op de huid goed te zien en dit gebeurt dus ook in de longen (zie afbeelding))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is surfactant en wat is er bijzonder aan?

A

Dun laagje lipiden wat de oppervlaktespanning verlaagd, gemaakt door type II pneumocyten, je hebt verschillende vormen SP-C en SP-A2

Na de juiste DNA-sequentie moet surfactant ook juist gevouwen worden in het ER, als dit niet gebeurt gaat de cel vaak eerst in overproductie waarna er of apoptose of senescence toestand plaatsvindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de senescence toestand?

A

Het vervroegd verouderen van cellen doordat bijvoorbeeld eiwitten niet goed worden gevouwen in het ER en hierdoor overproductie van het gen ontstond

Ze gaan dus niet dood, maar functioneren ook niet echt meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn telomeren en hoe kunnen ze zorgen voor longfibrose?

A

Zijn gebieden aan de uiteinden van chromosomen, hier zit geen DNA-code op maar het is puur ter bescherming

Elke keer bij delen wordt het telomeer korter, totdat het kritiek kort is en de cel niks meer kan –> daarom hebben we het telomerase enzym wat het steeds weer langer maakt (nooit net zo lang, hierdoor raak je langzaam ouder en worden je longen met je leeftijd wat slechter)

Mocht dit enzym nou niet goed werken raakt het DNA steeds sneller beschadigd, wat leidt tot versnelde veroudering in het lichaam (op de huid en tong goed te zien en zo is het in de longen dan ook)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe is idiopathische pulmonale fibrose te diagnostiseren en welke factoren spelen hier ook een rol?

A

Dit kan soms op CT-scans gezien worden (die worden gemaakt bij verdenking op longkanker), bij 8/100 zie je kleine afwijkingen, bij 2/1000 vind je al echt fibrose en bij 2/10.000 stel je de diagnose IPF

Leeftijd speelt hier een rol, maar het alveolaire epitheel moet ook echt beschadigd raken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor krijg je (alveolaire) epitheelschade?

A
  • Roken
  • Werk gerelateerd/luchtvervuiling
  • Virale infecties
  • Microaspiratie
  • Microbioom
  • Auto-immuunziektes, inflammatie of antigenen
  • Medicatie
  • Mechanisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er als je aanleg voor idiopathische pulmonale fibrose en beschadigingen in de longen hebt?

A

Er vormt zich een netwerk van fibroblasten (deze maken het littekenweefsel) die met elkaar in contact staan
Deze kan veranderen in een myofibroblast: deze trekt zich samen en kan niet meer goed ontspannen –> er ontstaat ECM waardoor de long stijver wordt en er ontstaat restrictie in de long –> hierdoor wordt ademhalen moeilijker en gaat de zuurstofopname achteruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom zit longfibrose (IPF) altijd onderin (onder de pleura) de longen en waarom ontstaat er vaan een vicieuze cirkel?

A

Dit gebeurt meer onderin de longen, want hier is meer ventilatie en perfusie en dus vindt er hier ook meer longfibrose plaats en is dit beter te zien op bijvoorbeeld CT-scans

Er ontstaan fibrose-bevorderende cytokines (zitten in de verankering van cellen aan de matrix) in de geproduceerde matrix (van collageen vezels) als er trekkracht op de longen wordt uitgevoerd
–> hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 4 kenmerken van de pathogenese van longfibrose?

A
  1. Type II pneumocyten kunnen niet goed repareren na schade (korte telomeren/andere mutatie)
  2. Er is een beschadiging van het longepitheel
  3. Fibroblasten worden myofibroblasten die littekenweefsel neerleggen (collageen/matrix)
  4. Long wordt kleiner en stijver en bij tractie ontstaan pro-fibrotische factoren waardoor je in een vicieuze cirkel komt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 behandelingen voor longfibrose zijn er?

A
  • Nintedanib (IPF en progressieve longfibrose):
  • Pirfenidon (IPF):
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen een obstructieve en restrictieve longfunctiestoornis?

A

Obstructieve: vaak in kleinere luchtwegen waarbij er sprake is van een luchtwegvernauwing. Spirometrie heeft een concave vorm, de FEV1 is sterk gedaald en FEV1/(F)VC zal ook dalen, is FEV1/(F)VC < -1,63 SD (LLN) of < 0,7 van voorspeld dan is er verdenking op een obstructie. Bijv. astma of emfyseem.

Restrictieve: het longvolume is verminderd, dus een verlaging van de totale longcapaciteit (TLC). In de spirometrie een veel kleinere volumeloop, TLC < -1,64 SD en door een verlaagd TLC en verlaagd FEV1 zal FEV1/(F)VC normaal/verhoogd zijn, bij deze dingen een verdenking op een restrictie. Ook zullen FRC en RV gedaald zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn klinische oorzaken van een restrictieve longfunctiestoornis?

A

Zie de tabel voor de specifieke oorzaken, ingedeeld in 3 categorieën:
- Intrinsieke oorzaak: het heeft te maken met het longweefsel zelf
- Extrinsieke oorzaak: het komt niet door een verandering in het longweefsel zelf, maar door iets anders
- Neuromusculaire ziekten: het komt door disfunctie van de spieren, zie je minder vaak in de kliniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe zien de spirometrie longvolumes eruit bij een interstitiële longfunctiestoornis?

A

TLC, FEV1, VC, FRC en RV (kan ook binnen normaalwaarde) zijn allemaal gedaald en de FEV1/(F)VC is normaal of gestegen (door afgenomen compliantie en sterkere daling TLC dan FEV1). Alleen een daling in VC hoeft geen restrictie te zijn, kan ook een obstructie zijn.

In de spirometrie een best steile piek, maar daarna een zeer diep dal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe verandert de diffusiecapaciteit bij een interstitiële longfunctiestoornis?

A

D_LCO/T_LCO

De manier waarop de long zuurstof uitwisselt (via alveolocapillair membraan). Wordt weergegeven in wet van Fick: V_gas = A * D * (P1 - P2)/T (oppervlak, diffusieconstante van het gas, drukverschil en dikte membraan)
–> Bij zieke longen raakt het membraan in de problemen, hierdoor kan de lucht-bloedbarrière groter worden (T omhoog) en het oppervlak afnemen (A omlaag) –> oppervlakte is gekoppeld aan volume en daarom vaak met spirometrie weergegeven

Rode bloedcel heeft in rust 0,75 seconde in de capillair om van bloed te worden voorzien, normaal in rust al bij 0,25 seconde volledige verzadiging –> bij inspanning slechts 0,25 seconde beschikbaar en bij een diffusiestoornis is dit dus niet meer genoeg, omdat de curve (zie afbeelding) afvlakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de Kroghfactor (KCO)/transfercoëfficiënt?

A

KCO = T_LCO / V_A

Diffusiecapaciteit van het membraan zelf, omdat je corrigeert voor het alveolaire oppervlak
- Je hebt ook de KCOc, dan is het ook gecorrigeerd voor het hemoglobine gehalte
- Bij longfibrose: KCO gedaald, want het membraan is dikker geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe zijn de ventilatie-perfusieverhoudingen veranderd bij interstitiële longfunctiestoornissen?

A

Er kunnen gebieden van shunt en dode ruimte (eind stadia fibrose) ontstaan, waar dit zit verschilt een beetje per longziekte

De verhouding is hierdoor verstoord en bloed heeft normaal 0,25 seconde nodig om verzadigd te raken, maar nu misschien wel de volle 0,75 seconde –> bij inspanning valt deze tijd terug naar 0,25 seconde, waardoor geen volledige verzadiging kan optreden en problemen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe verloopt een 6 minuten wandeltest (6MWT) en wat kun je met de uitkomsten?

A

Iemand wandelt 6 minuten (meestal op een gang) heen en weer en je kijkt hoe ver ze komen (kan mogelijk met zuurstof) en je meet: afstand in meters (normaal bij man 600 meter en vrouw 500 meter), zuurstofsaturatie, borgscore, hartfrequentie en bloeddruk

Kan een evaluatie van de inspanningscapaciteit en follow-up van afstand en desaturatie zijn (test herhalen is nuttig). Hiermee kan indicatie voor zuurstof zichtbaar worden of het effect van de huidige behandeling/training laten zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de borgscore?

A

Kleine scorelijst over de kortademigheid en vermoeidheid
Mensen geven voor en na de test van 0-10 aan hoe erg zij dit ervaren (0 = geen last, 10 = geen adem meer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe verandert de longcompliantie bij interstitiële longafwijkingen en wat is de relatie met de ademarbeid?

A

Compliantie (C = V/P –> druk nodig voor volumeverschil) bij fibrose verlaagd (goed in leeglopen en slecht in vollopen (bij emfyseem andersom) –> hierdoor neemt de ademarbeid toe

Ademarbeid = arbeid_stroming + arbeid_elastisch

–> bij fibrose is de arbeid_elastisch verhoogd en arbeid_stroming normaal (want R_aw daalt niet veel) –> hierdoor gaan mensen ondiep ademhalen (lager teugvolume) en neemt de ademfrequentie toe om het ademminuutvolume (AMV = AF * Vt) op peil te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat gebeurt er met de longwaardes bij een restrictie door een extrinsieke oorzaak?

A

Bijvoorbeeld pleuravocht, trechterborst of kyphoscoliose
Zorgt voor een sterke daling van TLC, geen verhoging van FEV1/VC (geen verandering compliantie longweefsel), D_LCO neemt af door verlies aan alveolair oppervlak, KCO verandert niet (dikte membraan normaal)

27
Q

Wat gebeurt er met de longwaardes bij een restrictie door een neuromusculaire aandoening?

A

Onvoldoende spierkracht om in-/uit te ademen, hierdoor nauwelijks vergroting van de thorax, het kan ook komen door een n. phrenicus beschadiging (verlamming diafragma), hierdoor hoogstand van het diafragma en moeilijke in- en uitademing

De TLC, VC, FRC, FEV1 en D_LCO zijn gedaald, de FEV1/(F)VC, KCO en longcompliantie zijn normaal en de RV is normaal/kleiner maar in verhouding tot TLC groter

28
Q

Wat is en wanneer maak je een HRCT?

A

High resolution CT
–> Maak je bij longen om subtiele afwijkingen zichtbaar te krijgen en verschillende dichtheden van longweefsels te kunnen zien

Belangrijk om te weten waar je in de secundaire lobulus kijkt, in de septa (wand) zitten lymfevaten en venen en centraal lopen bronchiolus en arterie

29
Q

Welke patronen kun je bij de beoordeling van een long window (HRCT) zien en waarvoor is de locatie belangrijk?

A

Patronen:
- Nodulair (stippen): perilymfatisch, willekeurig, centrolobulair
- Reticulair (streepjes, grof, fijn) met verhoogde densiteit: consolidatie (witte vlek en je ziet vaten er niet doorheen), matglas (grijzig en je ziet vaten er doorheen)
- Reticualir (streepjes, grof, fijn) met verlaagde densiteit: emfyseem, cysten

Locatie:
- Centraal/perifeer
- Ondervelden/bovenvelden/basaal (apicaal/diffuus)

Bij de diagnose gaat het altijd om het predominante (overheersende) verschijnsel

30
Q

Hoe analyseert een patholoog een VATS longbiopt en hoe wordt het afgenomen?

A

Wordt afgenomen in een kleine operatie en in dunne coupes (5 micrometer) gesneden

Je begint altijd met naar het overzicht kijken (dichtere gebieden afwijkend) en daarna kun je stukken van dichterbij bekijken

Alle compartimenten worden systematisch doorlopen: Pleura –> Alveoli: niet verwijdt –> Interstitium: niet te verbreedde wanden van alveoli –> Vaten: geen verdikking –> Lymfebanen –> Luchtwegen (grote en kleine): mogelijke infectie zichtbaar

31
Q

Hoe zijn de fibrosepatronen bij onderstaande ziektebeelden zichtbaar bij een VATS longbiopt
1. Niet-specifieke interstitiële pneumonie (NSIP)
2. Usual interstitiële pneumonie (UIP) ?

A
  1. Begint op de plaats van de acini, daarna fibrosering door ontstekingsprocessen en aan het eind end-stage
  2. Het begint in de pleura en dit bereidt zich uit naar binnen, daarna komt het in de end-stage

Je kunt bij de end-stage dus niet zien op welke manier het is verlopen

32
Q

Op welke manieren kun je immunologisch onderzoek doen?

A
  • Reumafactor prikken
  • Antistoffen prikken (anti SCL70 past bij diffuse systemische sclerose –> auto-immuunziekte)
  • Nagelbed capillaroscopie: met een mini echo naar het nagelbed kijken, bij kronkelende vaatjes is het afwijkend (–> aanwijzing auto-immuunziekte)
33
Q

Wat zijn stoflongen/pneumoconiosen?

A

Inademen van veel fijnstof wat leidt tot bepaalde chronische longaandoeningen die nauwelijks te behandelen zijn (primaire preventie dus erg belangrijk)
- Er kan uitgebreide longfibrose ontstaan
- Nodulaire afwijkingen (vaak in de bovenvelden)
- Het zijn de meeste beroepsziekten, zoals:
* Steenhouwers (silica) krijgen silicose (bolletjes vorming)
* Scheepvaart (asbest) krijgen asbestose
* Elektrotechniek/tandtechniek (beryllium) krijgen berylliose (type IV overgevoeligheidsreactie, gepaard met granulomen in de longen)

34
Q

Wat adem je dagelijks in en welke stoffen moet je eigenlijk niet inademen?

A

De lucht bestaat uit stikstof (78%), zuurstof (20%), argon (0,9%), koolstofdioxide (0,03%) en water (1-3%)

Daarnaast adem je ook (irriterende/toxische) gassen, fijnstof (kleine (an)roganische deeltjes) en micro-organismen (zorgen voor infecties/immunologische reacties) in

35
Q

Waar is het effect van fijnstof op de longen afhankelijk van?

A
  • Anatomie van de luchtwegen (hoe ver het in de longen komt)
  • Grootte van de ingeademde deeltjes en samenhangende depositie (grotere deeltjes komen de longen niet in –> minder schadelijk)
  • Eigenschappen van de ingeademde deeltjes
  • Reactie van het lichaam op de ingeademde deeltjes (verschilt per mens)
36
Q

Op welke manier maak je onderscheidt tussen de grootte van ingeademde deeltjes?

A

Fijne deeltjes: diameter kleiner dan 1 micrometer
Ultrafijne/nanodeeltjes: diameter kleiner dan 0,1 micrometer/100 nanometer, kan membranen in de luchtwegen passeren en hierdoor schade in de longen kan geven (systemisch effect –> bijv. ontstekingen)

Hoe fijner het deeltje, hoe vervelender, want het komt verder in de longen terecht en kan dus meer schade aanrichten bij de alveoli (hier vindt de gaswisseling plaats)

37
Q

Wat zijn gezondheidseffecten op de longen van mensen die een hogere blootstelling aan fijnstof hebben (bijv. door het wonen in de randstad)?

A
  • Longfunctie kan minder goed zijn
  • Mensen met COPD krijgen vaker exacerbaties
  • Meer kans op longkanker
  • Relatie tussen exacerbaties van allergische aandoeningen als allergisch astma
38
Q

Wat is anthracosis?

A

Stofneerslag in de longen (kun je zien) in de septa (lymfevaten) tussen de secundaire lobuli, het is een ophoping van partikels/roet en zorgt ervoor dat de levensverwachting afneemt

39
Q

Waar kan asbest allemaal voor zorgen?

A
  • Asbestose (fibrose): fibrose langs de randen van de long aan de onderkant
  • Plaques (benigne): verdikte pleura –> is nog geen ziekte, maar krijg je bij asbest contact
  • Benigne pleurale effusie: goedaardig pleuravocht
  • Longkanker: vaak i.c.m. roken
40
Q

Wat is sarcoïdose?

A

Systeemziekte die in alle organen kan voorkomen, in de longen als idiopathische interstitiële longziekte, die relatief zeldzaam is en waarvan we niet weten hoe het ontstaat (onvindbaar klein antigeen)
- Longen hebben vaak noduli, infiltraten of fibrose
Ook hier zijn granulomen in de aangedane organen
- Je moet een bepaalde erfelijke gevoeligheid ervoor hebben om het te krijgen
- Complicatie leidt tot fibrose en dat kan weer leiden tot gaten in de longen (waar schimmel in kan komen) waardoor je bloed kan gaan ophoesten

40
Q

Wat is extrinsieke allergische alveolitis (EAA) en wat zijn enkele vormen ervan?

A

Allergisch proces door het herhaaldelijk inademen van een antigeen, heel veel bekende oorzaken (meestal dierlijk eiwit, schimmel of chemicaliën). De ziekte is afhankelijk van het antigeen, blootstelling en gastheerfactoren. In 50% is niet duidelijk wat de oorzaak is geweest –> cryptogene EAA

Verschillende vormen:
- Mummy’s handlers long (schimmel)
- Druivenplukkers long (schimmel)
- Aardappelrooiers long (schimmel)
- Waspoeder long (bacteriën)
- Theeplukkers long (verontreiniging)
- Duivenmelkers long (dierlijk eiwit)
- Boeren long (schimmel)

41
Q

Wat is de pathofysiologie van extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A

Partikels < 5 micrometer bereiken diep genoeg de luchtwegen en veroorzaken de allergische reactie. Histologisch is er te zien:
- cellulaire interstitiële pneumonitis (NSIP)
- cellulaire bronchitis (ontsteking rondom kleine luchtwegen)
- granuloomvorming

Uiteindelijk ontwikkeling van fibrose
Dus proces: granulomateuze ontsteking –> alveolitis –> fibrose

42
Q

Welke twee vormen van extrinsieke allergische alveolitis (EAA) zijn er en wat zijn de kenmerken hiervan?

A
  • Acuut (zonder fibrose): minder dan 6 maanden, schade reversibel, goed effect van het vermijden van contact. Op de HRCT meer ontstekingen (meer nodulus, meer matglas, meer consolidaties). Onder de microscoop ontsteking rondom kleine luchtwegen en granuloomvorming. Je hoort squeeks bij inademen en een verscherpt ademgeruis door consolidaties.
  • Chronisch (met fibrose): langer dan 6 maanden, risico op progressie longafwijkingen, weinig effect van het vermijden van contact. Op de HRCT en onder de microscoop fibrose zichtbaar. Sprake van crepitaties en clubbing (trommelstokvingers).
43
Q

Wat is de epidemiologie van extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A
  • Diagnose wordt vaak gemist (we denken dat het bijv. een pneumonie is) en dit is bij de chronische vorm erg schadelijk (slechte prognose)
  • Het kan op alle leeftijden optreden
  • Waarschijnlijk een beschermend effect van roken door onderdrukking van lymfocyt- en macrofaag functie
44
Q

Wat kun je in het laboratorium bij extrinsieke allergische alveolitis (EAA) onderzoeken?

A

In het bloed zijn een aantal IgG antistoffen die iets zeggen over de blootstelling. Je meet dus of iemand antigenen heeft voor iets (bijv. schimmel of duiven).

Je toont hiermee niet de ziekte aan, als je antigenen voor iets hebt hoef je er niet perse ziek van geworden te zijn en als je die niet hebt betekent niet dat het er niet is

Bij een bronchoscopie zuig je vloeistof op en hierin zijn veel lymfocyten te vinden –> dus een lymfocytaire ontsteking in de BAL vloeistof kan goed passen bij een EAA

45
Q

Hoe kun je met een HRCT tot een diagnose komen die past bij extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A

Je maakt onderscheidt tussen zwarte en witte gebieden
–> als deze erger worden bij uitademen dan is er sprake van airtrapping en dat past goed bij een EAA

Een EAA kan ontzettend veel uitingsbeelden op een HRCT vertonen en zorgt dus voor verschillende afwijkingen

46
Q

Zou je met een provocatie test extrinsieke allergische alveolitis (EAA) kunnen vaststellen?

A

Nee, daar zijn de testen niet goed genoeg gestandaardiseerd voor i.v.m. mogelijk gevaar
Daarom laten ze vaak de GGD bij iemand thuis kijken

47
Q

Wat zijn belangrijke factoren voor de diagnose van extrinsieke allergische alveolitis (EAA)?

A
  • Een kloppend verhaal of veronderstelde blootstelling of IgG in het bloed
  • Passende HRCT bij deze aandoening
  • BAL met lymfocytose

–> Met deze 3 criteria stel je het met zekerheid vast, kloppen sommige delen niet –> niet zekerheid op EAA en je kan mogelijk een longbiopt doen

48
Q

Hoe kan extrinsieke allergische alveolitis (EAA) behandeld worden?

A
  1. Vermijden van contact met de prikkel! (in 50% boosdoener echter niet bekend) –> soms blijft het lang in de omgeving en kunnen stofmaskers met filter nuttig zijn
  2. Prednison of steroïden bij progressieve klachten en op korte termijn gaat het dan wel weg –> echter weinig goede studies over gedaan en langetermijneffecten onduidelijk. Soms fibroseremmers als er al sprake is van fibrose.
49
Q

Wat is het verschil tussen sekse en gender?

A

Sekse: lichamelijke verschillen in geslacht
Gender: Culturele betekenis van lichamelijke verschillen in geslacht

50
Q

Wat is het verschil tussen het één-sekse-model en het twee-sekse-model?

A

Tot 1800 was er het één-sekse-model: seksen zijn vergelijkbaar, de man was de standaard (‘natuur’) en die van de vrouw waren de binnenstebuiten versie van de man, de terminologie was hetzelfde en er was actieve seksualiteit bij beide partijen

Hierna het twee-sekse-model: seksen zijn fundamenteel verschillend, vrouwen worden bepaald door vrouwelijke geslachtsorganen, in voortplanting krijgt de vrouw een passieve rol, de ‘natuur’ omschrijft nog steeds mannelijke maatschappelijke dominantie , maatschappelijke verandering

Belangrijk: ons man-vrouw-verschil denken is niet vanzelfsprekend, in de medische wereld: bijv. hysterie: ‘vrouwelijke’ zenuwziekte (uit angst voor dat ze de rol van de man overnamen), mannen verklaren en behandelen en vrouwen worden behandeld en gepathologiseerd (hokjesdenken)

51
Q

Wat wordt er verstaan onder ras en wat onder cultuur?

A

Ras: gebruiken we eigenlijk niet meer, want er zijn geen genetische of biologische determinanten die aantonen dat er een essentieel verschil bestaat tussen verschillende soorten mensen. Vroeger was er wel rassenwetenschap in Europa, zij beschouwden zichzelf als normaal en beschaafd (ook volgens darwinisme; witte mensen het meest fitest) –> dit zorgde voor maatschappelijke (rang)orde

Daarom hebben we het nu over cultuur: verzameling van tradities, gebruiken en gedachtegoed gedeeld door een bepaalde groep

52
Q

Wat is intersectionaliteit?

A

Dan ga je van ‘hokjesdenken’ (pathologiseren en verabsoluteren van een enkel aspect) naar kruisdenken: Je kijkt naar de verschillende aspecten (bijv. gender, cultuur en SES) die iemands identiteit beïnvloeden en samen gevolgen hebben voor iemands positie in een bepaalde groep –> je positie kan weer veranderen afhankelijk van de tijd, plek en groep

Moeilijker om te zien wat de ‘norm’ is en wat ‘afwijkend’ is.

53
Q

Wat is sociaaleconomische status (SES)?

A

Mate waarin men mogelijkheid heeft maatschappelijk gewaardeerde goederen te creëren en consumeren (toegang hebben tot middelen)

Speelt nog steeds een rol in de zorg, bijvoorbeeld meer mensen met een lage SES roken, wat gezondheidsproblemen geeft (vroeger was ook alcoholisme een armoede ziekte)

54
Q

Wat zijn veelgebruikte verschil categorieën en wat is hierbij belangrijk om op te letten?

A
  • Sekse/gender
  • Cultuur
  • Sociaaleconomische status

Ze zijn niet neutraal en kunnen inclusiviteit frustreren. Het leidt tot hokjes denken (pathologiseren en verabsoluteren) en hiertegen kan intersectionaliteit helpen waarbij je de mens ziet als iets unieks met een spectra aan kenmerken

55
Q

Welke twee typen respiratoire insufficiëntie heb je en wat zijn de oorzaken ervan?

A

Type 1: partieel longfalen met hypoxemie, PaO2 gedaald. Oorzaken zijn hypoventilatie (medicatie), ventilatie-perfusie stoornis (pneumonie, embolie), diffusiestoornis (emfyseem, interstitiële longaandoening), shunt (intra-cardiaal of -pulmonaal) of te laag ingeademde zuurstofspanning (bij hoogte)
Type 2: complete insufficiëntie/pompfalen, PaO2 lichtelijk gedaald maar voornamelijk PaCO2 veel te hoog. Oorzaken zijn een toegenomen CO2 productie (en niet in staat om te hyperventileren), hypoventilatie en toegenomen dode-ruimte ventilatie

56
Q

Waaruit bestaat het buffersysteem (pCO2-waterstofcarbonaat-homeostase-systeem) uit en waar zorgt het voor?

A

CO2 + H2O <-> H2CO3 <-> H+ + HCO3-

Henderson-Hasselbach: pH = Kd + log ([HCO3-] / [CO2])
–> [HCO3-] wordt metabool door de nier gereguleerd, dit gaat langzaam en [CO2] respiratoir door de longen, dit gaat snel

Stijging pCO2 zorgt voor daling pH en stijging HCO3- voor stijging pH

57
Q

Welke 4 vormen van zuurstoftoediening zijn er?

A
  1. Neusbril: max. 5 liter, anders gaat de neus kapot, minst invasieve vorm van zuurstoftoediening
  2. Venturimasker: geeft verschillende doseringen zuurstof (concentratie) en dit is afhankelijk van hoeveel flow (liter) (tussen 6-15 L) erover heen loopt
  3. Non-rebreating masker: heeft een zakje waar 100% zuurstof ingaat en omdat je hier niet in terug kan blazen kun je de hoogste concentratie zuurstof geven, kan tot 15 L
  4. Optiflow: meest intensieve vorm van zuurstoftoediening, door dikke draden en verwarmde lucht via de neus, kan tot 60 L per minuut met 100% zuurstof, de stap voor de echte beademing
58
Q

Welke vormen van beademing zijn er?

A

Bij langer bestaande hypercapnie moet naast zuurstoftherapie ook de ventilatie verbeterd worden, dat kan door:
- Non-invasieve beademing: het geven van (tegen)druk bij de uitademing waardoor de alveoli open worden gehouden, ook ontlast je de ademhalingsspieren –> hierdoor betere oxygenatie en betere gaswisseling, het reset de respons op CO2 in het ademhalingscentrum. Het kan alleen bij een compliante en alerte patiënt en geen schedeltrauma of GE chirurgie (misselijkheid)
- Invasieve beademing: bij laag bewustzijn, kan met een tracheacanule of beademingstube. Hierdoor creëer je een positieve druk (met kracht lucht naar binnen blazen) met hogere drukken. Bij overdistensie krijg je barotrauma en dit heeft effect op de hemodynamiek (terugstroming bloed naar het hart). Meestal wordt de PEEP gebruikt: positive end expiratory pressure, houdt de alveoli open, geeft reservevolume zuurstof en verlaagd de ademarbeid. Is goed voor de longen, maar slecht voor de circulatie (hogen drukken zorgen voor verslechtering hemodynamiek)

59
Q

Wat is belangrijk voor ventilatie en oxygenatie bij falende longen?

A

Ze staan los van elkaar en zijn dus ook los te reguleren

Oxygenatie heeft te maken met je inspiratietijd (O2 opnemen) en teugvolume
Ventilatie heeft te maken met je expiratietijd (CO2 kwijt raken) en ademminuutvolume

60
Q

Wat gebeurt er als de beademing faalt?

A

Dan gaan ze over op ECMO: extracorporele membraanoxygenatie waarbij het bloed buiten het lichaam wordt voorzien van zuurstof (kunstlong) bij respiratoir falen, het is een zeer tijdelijke optie voor overbrugging naar een echte oplossing

  1. VA-ECMO: zowel de pulmonale functie als cardiale functie wordt overgenomen, bloed wordt uit een vene gehaald en terug gestopt in een arterie
  2. VV-ECMO: de pulmonale functie wordt overgenomen als de hartfunctie nog oké is, bloed wordt uit een vene gehaald en hier daarna weer in terug gestopt
61
Q

Wanneer wordt een longtransplantatie uitgevoerd?

A

Bij chronische falende longen
- Alleen als er geen andere behandelopties zijn en de prognose zeer slecht is
- Belangrijkste doel is overlevingswinst en daarnaast kwaliteit van leven
- Indicaties: COPD (emfyseem), taaislijmziekte, longfibrose (grootste groep), pulmonale hypertensie en heel soms re-transplantatie
- Mag alleen bij geïsoleerd longfalen –> geen falende andere organen, obesitas, roken, verslaving, gemetastaseerde/actieve kwaadaardigheid, medicatie, progressief neurologisch lijden of uitgebreid vaatlijden
- Wachtlijst: gaat volgens de long allocatie score: overlevingsvoordeel voor een patiënt wordt geschat (2/3 wachtlijst overleving en 1/3 post-transplant overleving) –> hierdoor minder wachtlijststerfte
- Operatie: wordt zo klein mogelijk gehouden voor een grote overlevingskans, wel complicaties mogelijk als afstoting en infectie en later toxiciteit en CLAD –> balans tussen immunosuppressie hoeveelheid belangrijk

62
Q

Hoe proberen artsen ervoor te zorgen dat er nog meer longen geschikt worden voor transplantatie?

A
  • Goede longen met een beetje vocht of sputumplug minimaal invasief opereren om ze beschikbaar te maken
  • Eisen aan de longen zoals donorleeftijd, donor pakjaren, donor-infecties en longembolieën ophogen
  • EVLP techniek: ex-vivo longperfusie, de longen uit de patiënt halen en ze verbeteren en buiten het lichaam in leven houden

–> Door het gebruiken van ‘longen met een kras’ zorg je dat minder mensen op de wachtlijst overlijden