Geneeskunde 1B2 HC week 8 Flashcards

1
Q

Waar ligt de nier en hoe groot en zwaar is deze?

A

Nieren liggen retroperitoneaal en de linker nier ligt iets hoger dan de rechter
Zo’n 10-15 cm lang en 5-7 cm hoog en hij weegt ong. 150 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen nieren van volwassen en kinderen?

A

Nieren van kinderen hebben een lobulatie, bestaande uit 18 lobi die uiteindelijk fusseren –> bij 92% van de volwassen is dit gebeurd en zie je alleen de fissura nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke onderdelen is de nier opgebouwd?

A
  • Cortex/schors: buitenkant, filtratie door glomeruli (vaatkluwen in de nier)
  • Merg: binnenkant, verzamelbuizen en lis van Henle (reabsorptie voorurine), donker van kleur, bestaat uit piramides of lobben met een papil (overgang van piramide naar calyx)
  • Calyx: kleine en grote, soort kelk waar urine wordt opgevangen uit de papil voordat het naar de nierbekken gaat
  • Perianale vet: bescherming van nieren
  • Pyelum/Nierbekken: komt de urine uit de calyx major op uit en vanuit hier kan het in de ureter stromen
  • A. en v. renalis: voor de bloedvoorziening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de functie van de nieren?

A
  • Filtratie en secretie van afvalstoffen uit het bloed
  • Regulatie van water en zout huishouding (bloeddruk en zuur-base balans)
  • Hormoon productie (renine, erythropoetine en activatie vitamine D3)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de nefronen en hoe zijn ze opgebouwd?

A
  • Functionele units van de nieren: zorgen dat 180 liter voorurine wordt teruggebracht naar 1-1,5 liter urine
  • Zitten in het corticale gedeelte van de nier
  • Opgebouwd uit: glomerulus - kronkelende en rechte proximale tubulus - dunne dalende lis van Henle - dikke opstijgende lis van Henle - juxtaglomerulaire apparaat (feedback punt) - kronkelende distale tubulus - verzamelbuis
  • Ongeveer 1.000.000 nefronen per nier met een lengte van 50 mm per stuk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een glomerulus, hoe loopt het bloed er door heen en waar vindt de terugkoppeling plaats?

A

Filtratie unit van het nefron
- Per nier ong. 1.000.000 glomeruli met een totale lengte van 13 km aan glomerulaire capillairen
- Bloed komt binnen via afferente arteriole –> capillairen in glomerulus waar het in de ruimte van Bowman/capsulaire ruimte komt –> na filtratie gaat de urine de proximale tubulus in
- Bij de afferente en efferente arteriolen loopt een stukje distale tubulus en daar zit de macula densa aan de kant van de arteriolen (deel van juxtaglomulaire apparaat) (–> deze meet NaCl in urine en kan hierdoor filtratie aanpassen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke verschillende cellen bestaat de glomerulus?

A
  • Endotheelcel: bekleedt de capillair, grote fenestrae waar kleine cellen door kunnen, negatief geladen (–> negatief geladen deeltjes kunnen moeilijker door basaalmembraan)
  • Glomulaire basaalmembraan: onder het endotheel, bestaat uit collageen IV en lamine (–> zorgen samen voor fysieke barrière) en proteoglycanen (–> hierdoor negatieve lading basaalmembraan), alleen moleculen < 10 nm of 70 kDa kunnen passeren
  • Podocyten: aan de buitenzijde van het basaalmembraan, bekleedt glomerulaire basaalmembraan met tentakels –> begrensde capillairen, het slit diaframa zorgt dat geen grote eiwitten in de urine terecht komen
  • Mesangiale cellen: centrale cellen, geven stevigheid aan de glomerulus, reguleren hydrostatische druk door contractie (reageert op angiotensine), kan endotheline maken (–> verkleint afferente/efferente arteriolen), fagocytose van immunoglobuline complexen en regulatie van cytokines tijdens ontstekingsprocessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van de proximale tubulus?

A
  • Re-absorptie: 60% H2O en ionen, glucose, mineralen, aminozuren, vitaminen en eiwitten (< 70 kDa) (–> gereabsorbeerde stoffen worden opgenomen door peritubulaire capillairen)
  • Secretie van organische ionen: choline en creatine
  • Metabolisme van vitamine D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe is de microscopische opbouw van de proximale tubulus?

A

Hoogcylindrisch epitheel met microvilli
- Microvilli: GEEN trilharen, zorgen voor vergroting van het oppervlak voor resorptie van voorurine,
- Cellen: geen duidelijke omgrenzing, wel centraal gelegen kern met heel veel mitochondriën (–> hierdoor donkerder gekleurd cytoplasma) voor energie,
- Proximale tubulus is langer dan distale tubulus –> op histologische doorsnede meer proximale tubulus zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er in de lis van Henle, waaruit bestaat het en hoe ziet het eruit?

A

In het dalende deel H2O reabsorptie en in het stijgende deel NaCl reabsorptie
Is vrij dun en bestaat uit kleine kubische cellen
Een paar met rood aangegeven in de afbeelding, verschil tussen capillair en lis van Henle is geen aanwezigheid van rode bloedcellen in de lis van Henle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is en wat gebeurt er in de distale tubulus?

A

Volgt na de lis van Henle, tussen het juxtaglomerulaire apparaat tot aan de verzamelbuis, kleinere buizen met kubisch epitheelcellen zonder microvilli en regelmatig verdeelde kernen (lijkt op een kralenketting)
Er is reabsorptie van NaCl (–> daarmee regulatie waterbalans), secretie van H+ en NH4+ (–> regulatie zout-water balans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is en wat gebeurt er in de verzamelbuis?

A

Hier verzamelt het urine zich
Verzamelbuizen hebben hele duidelijke celmembranen, geen microvilli en zijn net iets groter dan een distale tubuluscel
Er vindt reabsorptie van H2O en NaCl plaats en secretie van zuren en absorptie van HCO3-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het juxtaglomerulaire apparaat (JGA), waar bestaat het uit en wat doet het?

A

Belangrijke rol in de regulatie van de water-zout balans
Bestaat uit: macula densa (in distale tubulus), twee arteriolen en juxtaglomerulaire cellen
Functie: regulatie glomerulaire filtratie druk, productie hormoon renine (–> activeren RAAS-systeem) en regulatie van de renale doorstroming en bloeddruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ziet de ureter eruit en hoe is deze opgebouwd?

A

Lijkt een beetje op een vat, bestaat uit 3 lagen:
1. Mucosa: binnenbekleding is urotheel
2. Muscularis: erg dik en werkt pulserend, zodat urine naar de blaas wordt geleid (–> anders kans op ontsteking)
3. Adventitia: buitenzijde, met vaten en zenuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ziet de urineblaas eruit en waaruit is deze opgebouwd?

A

Opgebouwd uit 4 lagen:
1. Urotheel: meerijig hoog-cylindrisch epitheel (ong. 7 lagen) met daar bovenop paraplucellen die beschermen tegen zuur in de urine
2. Lamina propria: onder urotheel, losmazig bindweefsel met vaatjes en soms spiervezels (onderdeel van muscularis mucosae), rijk doorbloed gebied
3. Musculus detrusor (m. propria): zorgt voor de lediging van de blaas
4. Perivesicaal vetweefsel: helemaal aan de buitenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke kleuringen zijn er om biopten te bekijken bij de macroscopie van de nieren?

A
  1. H&E-kleuring: haematoxyline en eosinofiele kleuring,
  2. PAS-kleuring: periodic acid-Schiff kleuring met diastase kleuring, kleurt glomeruli beter aan door betere aankleuring basaalmembranen
  3. Jones/zilver kleuring: basaalmembranen worden heel donker aangekleurd, hierdoor zijn kleine afwijkingen goed te zien (intima ook goed zichtbaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van de nieren?

A

Glomerulaire filtratie druk (GFR), regulatie van de wateruitscheiding (osmoregulatie) en natriumuitscheiding (volumeregulatie)
- Uitscheiding van water (geregeld door ADH) en gifstoffen (GFR en secretie) –> door hydrostatische druk
- Secretie: actief transport vanuit het bloed naar het lumen van stoffen (geen secretie van Na), waarna de excretie ontstaat (urine/stof die het lichaam verlaat)
- Stimulatie aanmaak rode bloedcellen (EPO)
- Regulatie zuurbase balans: uitscheiding H+/reabsorptie (25% van alle ATP verbruik) en productie bicarbonaat (optimale pH = 7,4)
- Regulatie bloeddruk
- Rol in botstofwisseling (Ca/Fos-balans) en vitamine D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat heb je nodig voor transport over membranen bij de nieren?

A
  • Transportplekken in de membranen: stoffen kunnen niet door het membraan heen, dus moet er iets van een porie/kanaal/transporter zijn
  • Drijvende kracht: dit kun je creëren met lage/hoge concentraties, stoffen gaan namelijk niet zomaar zonder reden verplaatsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke klachten/symptomen zal een patiënt met nierziekte hebben en welke nierfunctie hoort daarbij?

A

Klachten als: oedeem (toegenomen extracellulair volume), dyspnoe, vermoeidheid en misselijkheid
Echter beginnen deze klachten vaak pas bij een nierfunctie van 30 ml/min (30%) terwijl 100-120 ml/min normaal is (100%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 2 testen wordt er uitgevoerd om een nierfunctiestoornis te herkennen?

A

Creatinineklaring: Er wordt altijd gekeken naar het serum creatinine gehalte (creatinine is een afvalproduct van je spiermetabolisme (bij een constante spiermassa altijd gelijk en wordt uitgescheiden door de nieren)) –> met een formule de kun je de klaring uitrekenen in ml/minuut (hoeveel uitgescheiden bij bepaalde hoeveelheid bloed) die gelijk is aan de GFR (glomulaire filtratie druk) –> normaal zo’n 100-120 ml/minuut (=100%)

Proteïnurie: bij een nierziekte kunnen eiwitten in de urine lekken, deze kun je meten met een dib stickje –> plastic strookje met chemicaliën die gevoelig zijn voor verschillende stoffen (glucose, ketonen, eiwitten, ect.) en van kleur veranderen als ze er mee in contact komen –> kleur geeft een maat voor hoeveelheid concentratie van de stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de rol van de nieren op hypertensie?

A

Nieren spelen belangrijke rol in de bloeddrukregulatie door het RAAS-systeem
De nier wilt graag voldoende nier doorstroming en het GFR zal op peil gehouden moeten worden bij een lage bloeddruk –> gebeurt door RAAS, deze kan de bloeddruk verhogen
Hypertensie kan komen door een te grote natriumconcentratie –> zorgt het dat vocht wordt vastgehouden –> secundaire hypertensie (ten gevolge van iets dat we kennen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is hemodialyse?

A

Gebeurt bij mensen die te slechte nieren hebben (<15% nierfunctie) en het neemt de functie van de nieren een beetje over
Vene wordt omgebouwd om veel bloed door te laten (shunt) –> dikke naalden erin en het bloed met een grote flow naar het apparaat laten stromen –> kunstnier filtreert bloed door het langs dialysevloeistof te laten stromen (samenstelling hiervan bepaalt welke stoffen in of uit het bloed gaan) –> bloed daarna weer terug de arm in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de beperkingen van een hemodialyse patiënt?

A
  • 3 maal 4-5 uur per week dialyse (tijdsintensief)
  • 3 maal per week 2x wachten op een taxi
  • Vochtbeperking (drinken wat ze uitplassen + 500-700 ml)
  • Eiwitbeperking, Na, K en fosfaat beperking
  • Bloeddrukverlagende medicatie slikken
  • Fosfaatbinders, vitamine B-C-D, bloedverdunners en erytropoëtine
23
Q

Wat gebeurt er bij een niertransplantatie en wat zijn de belangrijkste kenmerken?

A

Donornier (van hersen- of hartdood of levend persoon) wordt bij de patiënt ingebracht (zie afbeelding)
- Donornier kan tot zo’n 60-70% functioneren
- Wel grote kans op infecties, tumoren of kwaadaardige aandoeningen
- Donornier wordt lager neergezet –> anders erg ingrijpende operatie en ook is de urineleider niet lang genoeg om in zijn geheel mee te transplanteren (want deze krijgt bloedvoorziening van de nieren en de blaas)

24
Q

Wat zijn de kenmerken van het tubulaire natrium transport?

A
  • Op vrijwel elke plek wordt natrium gere-absorbeerd (vooral onder invloed van het RAAS-systeem)
  • Wat je stroom opwaarts doet, heeft invloed op stroom afwaarts –> belangrijk om te kijken waar je in het nefron zit en of je in of buiten de cel zit (+ aan welke kant het bloed en aan welke kant de urine zit)
25
Q

Wat is de glomerulaire filtratie?

A

Filtratie vindt plaats door drukverschillen (drukverschil = netto filtratiedruk) die in tegengestelde richting werken:
- Hydrostatische drukken: aan de ene kant de druk in de capillairen door de bloeddruk en aan de andere kant de druk in het glomerulaire interstitium (Bowman ruimte) –> tweede druk is kleiner, dus vindt er filtratie plaats
- Colloïd osmotische drukken: aantrekkende kracht van eiwitten in het bloedplasma, deze trekt het water weer naar binnen (de bloedbaan in)

26
Q

Hoe is het drukverloop in een gewone capillair?

A

Functie gewone capillair: dingen naar het perifere weefsel brengen (O2, glucose) en afvalstoffen weer mee te nemen
–> Hierdoor zal in het begin het drukverschil in de richting van het interstitium zijn (hydrostatische druk hoog, colloïd osmotische druk laag) en vindt er filtratie plaats, terwijl het daarna omslaat en er reabsorptie plaatsvindt (colloïd osmotische druk hoog, hydrostatische druk laag)

27
Q

Hoe is het drukverloop in een glomerulaire capillair?

A

Ligt tussen 2 arteriën (niet 2 venen), daarom is het drukverval over de capillair heel erg gering (je wilt namelijk geen reabsorptie)
- Hydrostatische druk is veel groter –> meer filtratie (groot verschil tussen de drukken)
- Toename afferente arteriole: druk neemt af, GFR neemt af, renale bloedflow neemt af (daling weerstand) en RPF (renale plasma flow) neemt af (en een lage flow zorgt voor afname GFR)

28
Q

Hoe wordt het drukverval in een glomerulaire capillair gereguleerd?

A

Drukverval in afferente en efferente arteriolen wordt veroorzaakt door reguleerbare weerstand van de arteriole:
- Angiotensine II kan zorgen voor vasoconstrictie van de efferente arteriole: vasoconstrictie –> RPF daalt, druk stijgt en GFR stijgt ook (bij hypotensie alsnog voldoende glomerulaire capillaire druk om GFR goed te houden)
- Prostaglandines kunnen zorgen voor relaxatie van de gladde spierwand in de afferente arteriole: vasoconstrictie –> RPF daalt, hierdoor nemen de druk en de GFR af (bij hypertensie belangrijk)

29
Q

Hoe ziet de glomerulaire filtratie barrière eruit, waaruit is deze opgebouwd en hoe werkt het?

A

Vanuit de capillair beredeneerd:
- Eerst een laag endotheelcellen: bevat fenestrae (gaten) die selecteren op grootte (grootte-selectiviteit) en op het endotheeloppervlak zitten glycocalyx (negatief geladen glycoproteïnen) die negatief geladen eiwitten tegenhouden (ladings-selectiviteit)
- Daarna het glomerulaire basaalmembraan: gemaakt van eiwitketens
- Als laatst de epitheelcel (podocyt): grijpen met hun tenen in elkaar en hier zit een klein membraan: slit diaphragma (hier vindt filtratie plaats) dat bestaat uit nefrine eiwitten

30
Q

Hoe vindt er als gevolg van de slit diaphragma en de glycocalyx tweezijdige selectie plaats?

A

Enerzijds op basis van grootte en anderzijds op basis van lading
Hoe groter de stoffen, hoe minder filtratie en hoe negatiever de stoffen, hoe minder filtratie
In de afbeelding de grafiek weergegeven (rode lijn = normaal, groene lijn = negatieve stoffen, blauwe lijn = positievere stoffen)

31
Q

Wat is klaring, wat is de formule en wat kun je met de formule?

A

Hoeveelheid plasma die in een gegeven tijd volledig wordt ontdaan van een bepaalde stof weergegeven in ml/minuut –> Als een stof alleen wordt gefiltreerd, niet gesecerneerd/gereabsorbeerd, is de klaring gelijk aan de GFR (met inuline zou het het beste zijn, maar dit is duur en geen lichaamseigen stof, dus wordt creatinine gebruikt)

Klaring stof x = GFR = (U_x * V) / P_x (= ml/minuut)
U_x = urineconcentratie
V = urine volume per tijdseenheid
P_x = plasma concentratie

Omschrijven naar GFR * P (hoeveelheid gefiltreerde stof) = U * V (hoeveelheid uitgescheiden stof)

32
Q

Wat is het voordeel van creatine gebruiken bij een klaring?

A
  • Lichaamseigen stof
  • Komt vrij als afbraakproduct van spieren
  • Uitscheiding is per 24 uur constant
  • Ongeacht goede/slechte nierfunctie, er is altijd evenveel creatinine in het bloed (mits er geen steady state is: productie blijft altijd constant, maar door een aandoening kan de excretie veranderen –> uiteindelijk nieuw evenwicht waarbij productie = excretie maar met een hogere creatinine concentratie)
  • Creatinine waarde wordt bij elk bloedonderzoek wel mee-geprikt
  • Plasma concentratie wordt in de praktijk vaak gebruikt als nierfunctie: echter is GFR niet gelijk aan de klaring van creatinine, want er is altijd een beetje secretie: de relatie tussen GFR en plasma creatinine concentratie is omgekeerd evenredig verband
33
Q

Hoe is de verdeling van de bloedstroom in de nier en met welke klaring is deze RPF (renale plasma flow) te bereken?

A

Nieren krijgen zo’n 25% bloed van het hart (ontzettend veel), grootste gedeelte gaat naar de schors (zie afbeelding) waar alle glomeruli zitten, in het merg is de bloedflow laag om urine te kunnen concentreren
PAH klaring = RPF, want voor deze stof vindt zowel filtratie als secretie plaats

34
Q

Hoe wordt de regulatie van de GFR vormgegeven?

A

Regulerende factoren:
- Autoregulatie net als in ieder andere arterie (arterie onder druk gaat contraheren om het eindorgaan te beschermen –> weerstand aanpassen): hierdoor kan over een grote range van bloeddrukken de renale bloed flow ongeveer gelijk blijven (en dus onafhankelijk van de bloeddruk zijn)
- Juxtaglomerulaire apparaat: de baroreflex in de sympathicus activeert RAAS en de macula densa meet voortdurend de NaCl concentratie in de urine, ook kan hij zorgen voor de afgifte van renine (–> omzetting angiotensine II (–> zorgt voor constrictie efferente arteriole) –> productie aldosteron –> toename bloeddruk –> toename GFR)
- Tubuloglomerulaire feedback: omgekeerde van RAAS, beschermt de nier tegen schade bij een te hoge GFR, cellen maken adenosine wat zorgt voor vasoconstrictie in de afferente arteriole (balans, want als je meer filtreert, wordt er ook meer gere-absorbeerd (–> meer filtratie, colloïd osmotische druk hoger –> meer reabsorptie))
- ANP (atriaal natruëtisch peptide): tegenhanger RAAS, bij een rek van het hart zorgt het voor dilatatie in vaten

35
Q

Welke functie heeft het RAAS-systeem op korte, lange en zeer lange termijn op de regulatie van de GFR?

A
  • Korte termijn: vasoconstrictie door omzetting naar angiotensine II
  • Lange termijn: regulatie extracellulair volume d.m.v. de hoeveelheid natrium in het lichaam te reguleren
  • Zeer lange termijn: aldosteron heeft een remodellerend effect –> hypertrofie hart
36
Q

Wat zijn de nierfluxen per 24 uur en wat betekenen begrippen als excretie, reabsorptie en secretie?

A

Per dag 180 liter gefiltreerd, en 178-179 gereabsorbeerd

Excretie: wat je uiteindelijk uit plast, resultante van filtratie - reabsorptie + secretie –> organische stoffen niet goed gefiltreerd (niet goed oplosbaar en gebonden aan eiwitten)
Reabsorptie: selectieve terugname uit het filtraat van nuttige stoffen naar de bloedbaan, zoals glucose, aminozuren, Pi, bicarbonaat, zout en water
Secretie: selectief afgeven van organische stoffen aan het filtraat, zoals afvalstoffen en geneesmiddelen

37
Q

Welke manieren van transport zijn er bij de proximale tubulus voor reabsorptie of secretie?

A
  • Paracellulair transport: transport tussen cellen en tight junctions door, stoffen moeten basaal laterale zijde en apicale zijde cel passeren, geen selectief transport (Cl-ionen doen het d.m.v. diffusie, bij water is het osmotische diurese en Ca, Mg, en K volgen het water ‘solvent drag’)
  • Transcellulair transport: transport dwars door 2 celmembranen heen (moet dus basolateraal- (richting bloedbaan) en apicaal (richting filtraat) membraan passeren), selectief transport dat in beide richtingen kan
38
Q

Wat is en waarvoor is het peritubulaire capillaire netwerk?

A

Efferente arteriolen splitst na glomerulus: 90% bloed naar tweede (peritubulaire) capillaire netwerk, 10% via merg naar de vene
Functie: proximale tubulaire cellen van bloed te voorzien –> meeste reabsorptie vindt hier plaats en daarvoor is veel energie en dus zuurstof nodig. Ook wordt 2/3 van het vocht terug gehaald naar het bloed en dit moet ook afgevoerd worden

39
Q

Hoe vindt de glucose reabsorptie in de proximale tubulus plaats?

A

Gekoppeld aan reabsorptie van natrium door natrium symporter (SGLT) (secundair actief) in apicale membraan door elektrochemische natrium gradiënt (natrium neemt glucose mee de cel in)
- Natrium gradiënt: ontstaat door Na/K pomp (primair actief en elektrogeen) in basolaterale membraan die de [Na] laag houdt –> hierdoor natriumgradiënt over apicale plasmamembraan, gebruikt hiervoor 30% van ATP van de nier
* Kalium dat zich door de Na/K pomp ophoopt in de cel wordt via een basolateraal membraan afgevoerd
- Water volgt het glucose transport passief paracellulair en transcellulair (aquaporines in het apicale en basolaterale membraan)
- Glucose carrier (GLUT2): in basolaterale membraan, voert glucose passief af (anders opbouw [glucose] in de cel)

–> Glucosetransport afhankelijk van concentratiegradiënt

40
Q

In welke 2 vormen komt de natrium glucose symporter voor in de proximale tubulus en wat is het verschil?

A

SGLT2: transporteert 1 natrium en 1 glucose, goedkoper transport, in het eerste deel v.d. proximale tubulus (S1) –> hier hoeft nog minder sterk tegen het gradiënt in gepompt te worden (concentratie glucose in interstitium nog vrij laag) –> minder energie nodig
SGLT1: transporteert 2 natrium en 1 glucose, in het laatste deel (S3) v.d. proximale tubulus –> energie van 2 natriumionen nodig om glucose naar het interstitium te pompen (glucose concentratie daar veel hoger)

41
Q

Wat is ‘splay’, waardoor wordt het veroorzaakt en hoe is het zichtbaar in een grafiek?

A

Effect van variabiliteit tussen verschillende nefronen: sommige laten eerder glucose door (werkelijke drempel dus lager) en de nefron met de laagste GFR (stroomsnelheid en aantal transporteiwitten spelen ook een rol) bepaalt deze drempel

In de grafiek tubulair glucose aanbod tegen plasma glucose: als [glucose]_bloed stijgt –> meer filtratie –> meer reabsorbatie ECHTER bij een te hoge hoeveelheid glucose is er niet genoeg energie en wordt Tm (transport maximum) bereikt –> dan excretie van glucose –> theoretisch ligt de grens bij 16 mM maar in werkelijkheid zit er al bij 11 mM glucose in de urine (werkelijke drempel lager) –> dit verschijnsel heet splay

42
Q

Hoe vindt de bicarbonaat reabsorptie in de proximale tubulus plaats?

A

Proximale tubulus kan H+ in ruil voor Na+ over het apicale membraan richting de tubulus transporteren –> door natrium-proton exchanger wordt dus H+ in het filtraat gebracht –> aangezuurd filtraat kan door koolzuuranhydrase HCO3- omzetten naar CO2 en H2O –> kan over het membraan de cel in diffunderen
In de cel wordt CO2 weer omgezet in HCO3- en H+ –> in het basolaterale membraan zit een symporter die natrium met 3 HCO3- naar het interstitium kan transporteren

Netto weinig zuuruitscheiding, want H+ wordt gebruikt om opnieuw CO2 te vormen in het filtraat

43
Q

Hoe vindt de chloride reabsorptie in de proximale tubulus plaats?

A

2/3 van al het zout en water dat gefiltreerd wordt, wordt gereabsorbeerd in de proximale tubulus
Terughalen aminozuren, glucose en HCO3- is ten koste van Cl –> [Cl] in proximale tubulus zal stijgen –> transepitheliaal spanningsverschil –> paracellulair transport in het begin en later gekoppeld aan natrium en dan zowel paracellulair als transcellulair

44
Q

Wat doet solvent drag?

A

Osmolariteit over de gehele proximale tubulus blijft gelijk
Hierdoor wordt water door osmotische druk naar het interstitium getrokken en hiermee neemt het Cl-, Ca-, Mg- en K-ionen mee
Dit gebeurt niet selectief

45
Q

Hoe vindt de eiwit reabsorptie in de proximale tubulus plaats en wanneer heb je last van proteïnurie?

A

99% wordt ‘gereabsorbeerd’ in de proximale tubulus (1% uitgescheiden in urine) –> wel breken we eerst de eiwitten af (extracellulaire partiele afbraak, endocytose en lysosomale afbraak) en resorberen we dus eigenlijk alleen de aminozuren

Zie afbeelding voor de cijfers van normale uitscheiding
Proteïnurie: slechte glomerulaire filter, slechte tubulaire reabsorptie of reabsorptie schiet tekort aan wat er aangeboden wordt (overloop)

46
Q

Wat zijn oorzaken van een abnormale excretie van metabolieten?

A
  • Verhoogde plasmaspiegels (bijv. teveel glucose in het bloed –> overloop van de metaboliet)
  • Verhoogde SN GFR (zoveel gefiltreerd waardoor de capaciteit om te resorberen overschreden wordt)
  • Genetische afwijkingen in transporteiwitten (bijv. teveel uitscheiding van een stof)
  • Fanconi syndroom (ligt aan een defect aan de natrium/kalium pomp of energievoorziening door mitochondriën)
47
Q

Hoe vindt selectieve afgifte van organische verbindingen aan het filtraat plaats (het gaat om organische verbindingen die niet door de glomerulus gefiltreerd worden (door binding aan albumine) maar toch via secretie in de voorurine kunnen komen) en wat is een groot voordeel van deze secretie?

A

Dit gebeurt bij afvalstoffen en geneesmiddelen in de laatste proximale tubuli, er zijn hier een beperkt aantal transporters voor (zowel in aantal als verschillende soorten (selectiviteit)), altijd gekoppeld aan natriumopname aan basolaterale zijde, 2 manieren:
- Secretiepad voor organische anionen (OA-) via OAT: voor galzouten, prostaglandines, uraat, lis- en thiazide diuretica en penicilline
- Secretiepad voor organische kationen (OC+) via OCT: voor adrenaline, acetylcholine, serotonine, morfine, chlorpromazine en cimetidine

Door het beperkte aantal OAT en OCT komt er competitie door ionen voor secretie, hierdoor:
verhoging biologische werkzaamheid medicijn (–> kan wel leiden tot toxiciteit –> kan je ook gebruiken voor maskering van dopinggebruik), want er wordt minder uitgescheiden
- Als je het medicijn met een andere organische verbinding toedient, wordt er dus door competitie minder medicijn uitgescheiden (–> nuttig in de praktijk)

48
Q

Welke typen diabetes zijn er?

A
  • Diabetes mellitus: diabetes type II, overmatig veel glucose door insulineresistentie (onvoldoende werking geproduceerd insuline), komt vaker voor bij ouderen, sterke erfelijke component, belangrijk om orale bloedsuikerverlagende medicamenten i.c.m. insuline te geven
  • Diabetes type I: auto-immuunziekte waarbij insulineproducerende bètacellen worden aangepast –> onvoldoende insuline productie, vaak bij kinderen (juveniel), patiënten moeten insuline krijgen om in leven te blijven
  • Diabetes insipidus: overmatig veel water in de urine
49
Q

Wat zijn normaalwaarden in het bloed voor nieronderzoek (glucose urine, glucose bloed, pH, Na, K, fosfaat, urine eiwit)?

A
50
Q

Wat is het belang van SGLT2 remmers?

A

SGLT2 remmers veroorzaken massa reabsorptie van glucose veroorzaakt –> hierdoor een enorme glucosurie (zorgen dat er veel glucose wordt uitgeplast) –> hierdoor krijgen ze calorisch een betere balans –> vallen ze af en hebben ze dus minder last van diabetes

–> Je moet niet algemene SGLT remmers geven, want deze remmen ook de glucoseabsorptie in de darmen

51
Q

Wat kun je met een X-ray van de buik m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A

Nieren zeer slecht zichtbaar, soms een contour, nierstenen wel goed zichtbaar (kunnen soms ook stolsels in de blaas zijn)
- Indicatie: aspecifieke klachten, verdenking of follow-up op nierstenen
- Contra-indicatie: gebruik van schadelijke röntgenstraling
- Limitaties: (nieren) ureter en blaas zijn niet (goed) zichtbaar

52
Q

Wat kun je met een echto m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A
  • Indicatie: geen ioniserende straling (niet schadelijk), lage kosten, apparaat makkelijk mee te nemen, makkelijk voor screening te gebruiken en als de patiënt niet te veel vet heeft geeft het hele goede anatomische structuren (piramides zichtbaar als zwarte holtes, cortex als grijs vlak en karakteristieke schaduw van nierstenen door weerkaatsen van al het ultrageluid)
  • Contra-indicatie: geen voor nieren, ureter en blaas, wel dat je niet door lucht kunt kijken en dus niet naar botten, lucht houdende structuren of mensen met obesitas kunt kijken
  • Limitaties: persoon die de echo bekijkt bepaalt de diagnose, gevoeliger voor fouten in menselijk handelen (eerder bij onervaren arts) en het duurt best even
53
Q

Wat kun je met een mictiecystogram (MCG) m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A

Katheter in urethrae inbrengen tot de blaas, hier ballon opblazen zodat urine niet via de urethrae weg kan lopen, dan contrastvloeistof in urine in de blaas inspuiten en röntgenfoto maken
- Indicatie: snelle en goedkope manier om VUR te zien (vesico ureterale reflux: urine die terugloopt naar de nier)
- Contra-indicatie: schadelijke röntgenstraling
- Limitaties: het inbrengen van de katheter kan niet prettig voor de patiënt zijn

54
Q

Wat kun je met een CT m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A

Werkt met röntgenstraling en vormt een door de computer bewerkt beeld zodat er een reconstructie in alle richtingen is, kan ook i.c.m. een intraveneus contrastmiddel
- Indicatie: heel erg snel (5 sec. voor buikopname), ook voor mensen met obesitas, kan bij kanker of preoperatieve evaluatie ook gebruikt worden
- Contra-indicatie: schadelijke röntgenstraling (hogere stralingsdosis dan X-thorax), kans op een allergie voor het contrastmiddel en mensen met een nierinsufficiëntie mogen geen contrast (nefrotoxisch)
- Limitaties: een patiënt > 300kg is te zwaar

55
Q

Wat kun je met een MRI m.b.t. de nieren (indicatie, contra-indicatie en limitaties)?

A

Magnetisch veld om inwendige structuren zichtbaar te maken, geen schadelijke straling of contrastvloeistoffen (kan soms wel voorkomen) en erg gedetailleerde plaats
- Indicatie: veel gebruikt bij lever, pancreas en hersenen, ook bij kanker, alleen niet geschikt voor nierstenen
- Contra-indicatie: metaal in het lichaam, zwangerschap (duurt lang, mag geen contrastvloeistof en effect op embryo niet heel goed duidelijk) of allergie voor contrastvloeistoffen
- Limitaties: belangrijk dat je meerdere keren je adem stil houdt, duurt erg lang, smalle tunnel (claustrofobie), lange wachtlijsten, kinderen moeten verdoofd zijn, patiënt kan niet te zwaar zijn

56
Q

Welk afwijkingen zul je in een cystometrie zien bij de volgende ziektebeelden:
- Obstructie
- Onderactieve detrusor
- Slechte relaxatie
- Toenemende urethrale weerstand ?

A
  • Lage flow en hoge druk
  • Lage flow en lage druk
  • Sterk wisselende flow en druk
  • Afnemende flow en toenemende druk