Geneeskunde 1B1 week 5 Flashcards

1
Q

1B1 HC 1 arteriële obstructie:
Wat zijn 3 mogelijke oorzaken van arteriële obstructie?

A

De 3 oorzaken zijn:
1. Atherosclerose
2. Hypertensie
3. Vasculitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

1B1 HC 1 arteriële obstructie:
Wat zijn de 4 stimuli voor atherosclerose?

A

De 4 stimuli zijn:
1. Erfelijke factoren
Hypertensie en diabetes mellitus
2. Inactiviteit
3. Voeding
4. Ongezonde gewoontes
Roken, overmatig drinken, drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1B1 HC 1 arteriële obstructie:
Tot welke 2 dingen kan atherosclerose zich ontwikkelen?

A

De 2 dingen zijn:
1. Stabiele plaque
2. Instabiele plaque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

1B1 HC 1 arteriële obstructie:
Wat is het verschil tussen een stabiele en instabiele plaque?

A

Een stabiele plaque heeft een dikke firbrotische cap die zich over de lipide kern heeft gevormd. De instabiele plaque heeft een veel dunnere cap over de lipide kern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

1B1 HC 1 arteriële obstructie:
Wat is het risico van een (in)stabiele cap bij atherosclerose?

A

Instabiel: Grote kans op ruptuur.
Stabiel: Leidt sneller tot obstructie van het lumen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

1B1 HC 1 instabiele plaque leidt tot infarct:
Wat zijn de 6 determinanten of een instabiele plaque leidt tot een infarct?

A

De 6 determinanten zijn:
1. Duur van het zuurstoftekort
2. Gevoeligheid voor zuurstoftekort
- Type weefsel
- Temperatuur
3. Alternatieve bloedtoevoer (collateraal flow)
4. Volledige versus partiële vaatobstructie
5. Acute versus geleidelijke obstructie
- Ischemisch preconditionering
- Angiogenese
6. Acute versus geleidelijke reperfusie
- Bij geleidelijke reperfusie ontstaat er minder schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

1B1 HC 1 circulatie hersenen:
Waarom is een volledige obstructie voordeliger dan een partiële obstructie in de halsslagader?

A
  • Een partiële obstructie heeft de neiging bloedpropjes los te laten richting de hersenen en kan daar veel kwaad aanrichten
  • Een volledige obstructie is niet gelijk dodelijk, omdat de halsslagader aan de andere zijde van de hals de bloedvoorziening kan overnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

1B1 HC 1 circulatie lever:
Waarom is het niet erg als bij de lever als bijvoorbeeld de a. hepatica afgesloten zou zijn?

A

Omdat meerdere vaten de lever voorzien van zuurstof. De vena portie bevat ook nog 60% van de oorspronkelijke hoeveelheid zuurstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

1B1 HC 1 ischemische preconditionering:
Op welke 3 manieren is het uiteindelijke infarct van een hart te beperken?

A
  • Als het hart al vaker korte periodes (gedurende 5 minuten) zonder zuurstof heeft gezeten
  • Geleidelijke groeiende afsluiting of een verminderde afsluiting voorafgaand aan een volledige afsluiting
  • Als er in een ander gebied van het lichaam ischemie is, hierdoor is het hart in een soort staat van alertheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

1B1 HC 3 inleiding:
Wat zijn 5 mogelijke atherotrombotische aandoeningen?

A

De 5 mogelijke aandoeningen zijn:
1. TIA
2. CVA
3. Acuut coronair syndroom
4. Myocardinfarct
5. Perifeer vaatlijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

1B1 HC 3 inleiding:
Wat zijn de 4 mogelijke gevolgen voor mensen met perifeer arterieel vaatlijden (PAV)?

A

De 4 mogelijke gevolgen zijn:
1. Hoger risico op coronair lijden
2. CVA’s (beroertes)
3. Hogere cardiovasculaire morbiditeit
4. Hogere cardiovasculaire mortaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

1B1 HC 3 prognose:
Wat is de medische prognose bij perifeer arterieel vaatlijden met claudicatio intermittens?

A

Mensen hebben vaak zorgen over het betreffende been, maar het risico op overlijden is meestal zorgwekkender.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

1B1 HC 3 prognose:
Wat is de medische prognose bij ischemie met claudicatio intermittens?

A

Mensen hebben last van een lichaamsdeel maar ischemie heeft een veel slechtere prognose dan cladicatio intermittens.
Na 1 jaar is een kwart van de patiënten overleden en na 2 jaar de helft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

1B1 HC 3 anamnese:
Wat is cladicatio intermittens?

A

Pijn in het been bij het lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

1B1 HC 3 anamnese:
Wat zijn mogelijke vragen aan een patiënt met ‘pijn in het been bij het lopen’?

A

De mogelijke vragen zijn:
- Wanneer heeft u pijn?
- Hoelang heeft u er al last van?
- Wanneer zijn de klachten ontstaan?
- Waar zit de pijn eigenlijk precies?
- Wanneer houdt het op?
- Heeft u er wat aan gedaan dat de pijn minder werd?
- Heeft iemand in uw familie hier last van?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

1B1 HC 3 anamnese:
Welke 3 factoren zijn belangrijk om vragen over te stellen?

A

De 3 factoren zijn:
1. De voorgeschiedenis
Iemand die al bekend is met hart- en vaatziekten, heeft een groter risico op perifeer arterieel vaatlijden (PAV)
2. Medicatie
Geeft informatie over de voorgeschiedenis
3. Familieanamnese
Zowel nature als nurture

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

1B1 HC 3 typische klachtenpatroon bij claudicatio intermittens:
Wat zijn de 2 typische klachten bij claudicatio intermittens?

A

De 2 klachten zijn:
1. Pijn in de kuiten bij het lopen
2. De pijn gaat weer weg als de patiënt stil gaat staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

1B1 HC 3 typische klachtenpatroon bij claudicatio intermittens:
Op welke manier kan de pijn verklaard worden bij claudicatio intermittens?

A

De kuiten gebruik je veel bij het lopen en zal in de kuiten dus het snelst zuurstoftekort optreden. Als gevolg van het zuurstoftekort treedt er verzuring op en dit doet pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

1B1 HC 3 typische klachtenpatroon bij claudicatio intermittens:
Waar duidt pijn in de bil op?

A

Verstopping van de a. iliaca interna.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

1B1 HC 3 typische klachtenpatroon bij claudicatio intermittens:
Wat is typisch voor neuronen cladicatio intermittens?

A

De pijn is pas weg bij zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

1B1 HC 3 lichamelijk onderzoek:
Wat zijn belangrijke aspecten om naar te kijken bij claudicatio intermittens?

A

De aspecten zijn:
- De kleur in de benen
‘Roze’ = normaal
Rood = ontsteking
Wit = geen bloed
Zwart = lange tijd geen bloed
- Klopping voelen in arteriën
De lies, de knieholte en de enkel
Bij claudicatio intermittens voel je geen pulsaties
- Luisteren naar souffles (ruisen van bloed door wervelingen)
- Verandering van de kleur bij het bewegen van het been
Bij depending rubor (volledige capillaire dilatatie) zijn de benen erg rood, wanneer deze naar beneden hangen. Houd je de benen omhoog, worden ze erg bleek, noemt men dit blanching.
Normaal zouden ze roze moeten blijven
Bij mensen met een slagaderziekte worden de voeten wit
- Temperatuur vergelijken
- Ook wondjes aan het been kunnen ontstaan door een tekort aan bloed en genezen amper
- Afwezigheid van haar of atrofie van de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

1B1 HC 3 differentiaal diagnose:
Wat is het karakter, de lokalisatie, relatie met bewegen, de verbetering van klachten bij perifeer arterieel lijden?

A

Karakter:
- Krampen
- Vermoeidheid

Lokalisatie
- Bil
- Dijbeen
- Kuit

Relatie met bewegen:
- Directe relatie

Verbetering van klachten:
- Snelle afname bij rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

1B1 HC 3 differentiaal diagnose:
Wat is het karakter, de lokalisatie, relatie met bewegen, de verbetering van klachten bij spinale kanaal stenose?

A

Karakter:
- Prikkelingen
- Tintelingen
- Gevoelloosheid

Lokalisatie
- Vanuit de rug
- Doortrekkend naar het been

Relatie met bewegen:
- Variabel

Verbetering van klachten:
- Bij verandering van positie
- Zitten geeft verlichting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

1B1 HC 3 differentiaal diagnose:
Wat is het karakter, de lokalisatie, relatie met bewegen, de verbetering van klachten bij artris of artrose?

A

Karakter:
- Pijn

Lokalisatie
- Heup
- Knie

Relatie met bewegen:
- Variabel

Verbetering van klachten:
- Langzame afname bij rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

1B1 HC 3 differentiaal diagnose:
Wat is het karakter, de lokalisatie, relatie met bewegen, de verbetering van klachten bij veneuze stuwing?

A

Karakter:
- Branderig gevoel

Lokalisatie
- Kuit

Relatie met bewegen:
- Na bewegen

Verbetering van klachten:
- Langzame afname bij elevatie van het been

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

1B1 HC 3 differentiaal diagnose:
Wat is het karakter, de lokalisatie, relatie met bewegen, de verbetering van klachten bij chronisch compartiment syndroom?

A

Karakter:
- Branderig gevoel

Lokalisatie
- Anticusloge
- Soms kuit

Relatie met bewegen:
- Na overmatig bewegen

Verbetering van klachten:
- Langzame afname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

1B1 HC 3 diagnostiek:
Hoe kan je de enkel-arm-index berekenen?

A

Door de bloeddruk in de enkel te delen door de bloeddruk in de arm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

1B1 HC 3 diagnostiek:
Wat geeft de enkel-arm-index aan?

A

Als deze index lager is dan 0,9 is er iets mis. Bij een foutief hoge uitslag kan de oorzaak een hoge leeftijd, diabetes of nierfalen zijn. In zo’n geval kan de teen-arm-index worden bepaald.
Is de afname groter dan 0,15, dan kun je spreken van perifeer vaatlijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

1B1 HC 3 fontaine classificatie:
Wat is de fontaine classificatie?

A

Een maat voor de ernst van de klachten in de benen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

1B1 HC 3 fontaine classificatie:
Wat zijn de 4 categorieën van de Fontaine classificatie?

A

De 4 categorieën zijn:
1. Geen klachten
2. Claudicatio intermittens
a. > 200 lopen
b. < 200 lopen
3. Rust/-nachtpijn
4. Gangreen (necrose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

1B1 HC 3 beeldvormingstechnieken:
Wat is duplex?

A

Een combinatie van echografie en kleurendoppler en een niet-invasieve, veilige en goedkope techniek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

1B1 HC 3 beeldvormingstechnieken:
Hoe kan het komen dat vaten in de buik minder goed zichtbaar zijn bij een duplex?

A

Doordat er darmgassen aanwezig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

1B1 HC 3 beeldvormingstechnieken:
Wat is het voordeel/nadeel van het gebruik van een CT-scan?

A

Voordeel:
- Snel een compleet 3D-beeld
- Vernauwing kan herkend worden
Nadeel:
- Contrastmiddel moet gebruikt worden wat potentieel neurotoxisch is
- Gebruik Röntgenstraling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

1B1 HC 3 beeldvormingstechnieken:
Wat is het voordeel/nadeel van het gebruik van een MRI-scan?

A

MRI-scan van bloedvaten.
Voordeel:
- Alleen de bloedvaten met contrastvloeibaar kunnen ze over laten blijven na het digitaal bewerken
- Kleine vaten zijn goed zichtbaar
Nadeel:
- Veel mensen ervaren het als belastend
- Erg invasieve methode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

1B1 HC 4 tabel risico’s:
Wat zijn de korte/lange termijn gevolgen van hypertensie?

A

De korte termijn gevolgen:
- Hypertensieve crisis
- Hersenbloeding
- Dissectie aorta
- Retinopathie

De lange termijn gevolgen:
Microvasculair;
- Nefropathie
- Reinopathie
Macrovasculair;
- Hersen-/hartinfarct
- Coronairlijden
- Aneurysmatsch vaatlijden
- Perifeer vaatlijden
Combinatie;
- Hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

1B1 HC 4 tabel risico’s:
Wat zijn de korte/lange termijn gevolgen van diabetes mellitus?

A

De korte termijn gevolgen:
Hypoglycemische ontregeling;
- Ketoacidose
- Hyperosmolair

De lange termijn gevolgen:
Microvasculair;
- Retinopathie
- Nefropathie
- Neuropathie
Macrovasculair;
- Coronairlijden
- Herseninfarct
- Perifeer vaatlijden
Combinatie
- Diabetische voet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

1B1 HC 4 wat is hypertensie?:
Wat is hypertensie?

A

Hoge bloeddruk. Als de systolische druk boven de 140 mmHg is en de diastolische druk boven de 90 mmHg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

1B1 HC 4 wat is hypertensie?:
In welke 3 klasse is hypertensie onderverdeeld?

A

Graad 1:
- Systolisch 140-159 mmHg
- Diastolisch 90-99 mmHg

Graad 2
- Systolisch 160-179 mmHg
- Diastolisch 100-109 mmHg

Graad 3
- Systolisch +180 mmHg
- Diastolisch +110 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

1B1 HC 4 belang van hypertensie als risicofactor:
Hoe kan het risico worden bepaald voor een populatie?

A

De prevalentie en het effect samen. Prevalentie x effect = populatierisico.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

1B1 HC 4 belang van hypertensie als risicofactor:
Wat zijn de 2 bijkomende effecten van diabetes type 2?

A

De 2 effecten zijn:
1. Hypertensie
2. Overgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

1B1 HC 4 hypertensie leidt tot atherosclerose:
Via welke 7 stappen ontstaat een plaque via hypertensie?

A

De 7 stappen zijn:
1. Hoge druk op de vaatwand
2. Schade aan de vaatwand
3. LDL-deeltjes kunnen door de vaatwand treden.
4. Zorgen daar voor inflammatie
5. Zorgt weer voor schade aan de vaatwand
6. Waardoor nog meer LDL-deeltjes in de vaatwand kunnen treden
7. Plaque ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

1B1 HC 4 hypertensie leidt tot atherosclerose:
Wat kan het gevolg zijn van een hoge druk in de vaten bij een plaque?

A

Een grotere kans op ruptuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

1B1 HC 4 wat kan je er aan doen?:
Op welke 5 manieren kan hypertensie verminderd worden?

A

De 5 manieren zijn:
1. Minderen zout in eten
2. Afvallen
3. Beweging
4. Minder alcoholgebruik
5. Stoppen met roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

1B1 HC 4 wat kan je er aan doen?:
Wat is het effect van zout op de bloeddruk?

A

Bij lagere inname verlaagd dit de bloeddruk. Het effect van zout bij mensen met een hoge bloeddruk is groter dan bij mensen met een lage bloeddruk. Neemt ook toe naarmate je ouder wordt.

45
Q

1B1 HC 4 samenvatting:
Wat zijn 2 belangrijke risicofactoren die bepalend zijn voor de levensverwachting?

A

De risicofactoren zijn:
- Hypertensie
- Diabetes

46
Q

1B1 HC 4 samenvatting:
Wat is diabetes type II?

A

Dit is een combinatie van:
- Hyperglykemie
- Insulineresistentie
- Dyslipidemie

47
Q

1B1 HC 5 diabetische voet:
Bij wie komt een diabetische voet voor?

A

Bij mensen met diabetes mellitus.

48
Q

1B1 HC 5 diabetische voet:
Wat is een diabetische voet?

A

Het is een verzamelnaam voor alle voetafwijkingen die zichtbaar zijn bij een patiënt met diabetes mellitus. Dit is bijvoorbeeld ulcus, ischemie of charcot.

49
Q

1B1 HC 5 diabetische voet:
Wat is ulcus op de voet?

A

De huid gaat kapot op drukpunten die onder andere worden bepaald door het soort schoeisel. Deze wonden genezen amper tot niet.

50
Q

1B1 HC 5 diabetische voet:
Wat is ischemie op de voet?

A

Zorgt ervoor dat de voethuid wit wordt met donkere plekken. Deze donkere plekken worden niet meer wit als je erop duwt.

51
Q

1B1 HC 5 diabetische voet:
Wat is een charcotvoet?

A

Het gewelf van de voet is niet meer zichtbaar omdat de voet is ingezakt als gevolg van een ontstekingsproces. Ook staan hierbij de tenen niet in de juiste oriëntatie.

52
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:

A
53
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat is sensibele neuropathie?

A

Er is sprake van een verminderde tast-, pijn- en temperatuurzin.

54
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat zijn de gevolgen van sensibele neuropathie?

A

Hierdoor kunnen sneller beschadigingen van de voet optreden, omdat de patiënt niet voelt wanneer hij zijn voet beschadigd.

55
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat is autonome neuropathie?

A

Dit houdt in dat er een verminderde zweetsecretie en bloedstroom regulatie is.

56
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Hoe is autonome neuropathie te herkennen?

A

Dit is te herkennen aan een droge huid met kloofjes.

57
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat zijn de gevolgen van autonome neuropathie?

A

Een verminderde bloedstroom regulatie kan zorgen voor oedeem: een vochtophoping in de voet –>
Dit resulteert in dikke voeten en tenen.

58
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat is motorische neuropathie?

A

Aansturing wordt minder goed van de voet.

59
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat zijn de 3 gevolgen van motorische neuropathie?

A

De gevolgen zijn:
- Zwakte van voetspieren
- Standsafwijkingen
- Coördinatiestoornissen

Resulteert vaak in trauma’s voor de voet.

60
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat zijn de 5 mogelijke motorische symptomen van motorische neuropathie?

A

De 5 mogelijke symptomen zijn:
1. Hamertenen
2. Klauwtenen
3. Uitstekende caput metatarsale
4. Hallux valgus
5. Ingezakte voetarcus

61
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat kan het gevolg zijn van drukplekken?

A

Huidafwijkingen die kunnen leiden tot ulcera (chronische wond).

62
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat is een ulcera?

A

Een chronische wond.

63
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat zijn 9 mogelijke oorzaken van een ulcera (chronische wond)?

A

De 9 gevolgen zijn:
1. Persisterende roodheid na het uittrekken van de schoen
2. Callus, eelt
3. Fissuur
4. Interdigitale maceratie
5. Afwijkende nagelgroei
6. Drukkingen (ook aantastingen van het bot)
7. Suikerziekte
8. Glycolysering
9. Atherosclerose

64
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat is callus?

A

Eelt

65
Q

1B1 HC 5 ontstaanswijze van de diabetische voet:
Wat is een mogelijk gevolg van interdigitale maceratie?

A

Kan leiden tot een schimmelinfectie.

66
Q

1B1 HC 5 resterende oorzaken diabetische voet:
Wat is het gevolg van suikerziekte voor een diabetische voet?

A

Zorgt voor botontkalking, waardoor het voetskelet wordt aangetast –>
Sneller fracturen

67
Q

1B1 HC 5 resterende oorzaken diabetische voet:
Op welke 3 plekken vindt er glycolysering plaats?

A

De 3 plekken zijn:
1. Spiereiwitten
2. Kapseleiwitten
3. Peeseiwitten

68
Q

1B1 HC 5 resterende oorzaken diabetische voet:
Wat is glycolysering?

A

Hierbij worden suikergroepen gebonden aan eiwitten.

69
Q

1B1 HC 5 resterende oorzaken diabetische voet:
Wat zijn de 2 gevolgen van glycolysering?

A

De 2 gevolgen zijn:
1. De totale weefsel kwaliteit neemt af
2. Zorgt voor mediasclerose (ontsteking van de media) in de vaatwand

70
Q

1B1 HC 5 resterende oorzaken diabetische voet:
Op welke plek vindt atherosclerose plaats?

A

Een ontsteking in de intima.

71
Q

1B1 HC 5 resterende oorzaken diabetische voet:
Wat zijn de 2 mogelijke gevolgen van atherosclerose?

A

De 2 mogelijke gevolgen zijn:
1. Kan zorgen voor ischemie
2. Vatbaarheid voor infecties wordt vergroot

72
Q

1B1 HC 5 resterende oorzaken diabetische voet:
Wat zijn de 3 mogelijke complicaties van atherosclerose?

A

De 3 mogelijke complicaties zijn:
1. Claudicatio intermittens
2. Vertraagde genezing van ulcus
3. Cardio- en vasculair lijden

73
Q

1B1 HC 5 preventie:
Wat zijn de 3 vormen van preventie bij een diabetische voet?

A

Primair:
- Testen obesitas in de bevolking

Secundair (taak van gezondheidszorg)
- Goede voetverzorging
- Periodieke inspectie
- Goede glucoseregulatie
- Gezonde leefregels

Tertiair (preventie van amputatie)
- Behandelen van infectie
- Revascularisatie

74
Q

1B1 HC 5 preventie
Wat zijn 8 risicofactoren voor een patiënt met een diabetische voet?

A

De 8 risicofactoren:
1. Eerder doorgemaakte ulcus
2. Lage sociaal-economische status
3. Slecht zien
4. Alleen wonen
5. Eeltvorming
6. Slecht schoeisel
7. Afwezige achillespeesreflex
8. Voortgaande ziekte

75
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Wat zijn de 3 mogelijke behandelingen van een diabetische voet?

A

De mogelijke behandelingen zijn:
1. Slecht schoeisel kan vervangen worden
2. Infecties moeten verwijderd worden
3. Revascularisatie

76
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Op welke manier helpt het vervangen van schoeisel bij een diabetische voet?

A

Hierdoor wordt de druk beter over de voet verdeeld.

77
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Op welke manier het verwijderen van infecties bij een diabetische voet?

A

Dit helpt het uitbreiden voorkomen.

78
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Welke 2 manieren zijn er voor het verwijderen van een infectie bij een diabetische voet?

A

De 2 manieren zijn:
1. Chirurgisch draineren (van pus)
2. Gebruik antibiotica (clindamycin, ciproxin)

79
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Op welke manier helpt revascularisatie bij een diabetische voet?

A

Dit maakt het helingsproces mogelijk.

80
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Via welke 4 manieren kan de mate van vascularisatie worden bepaald bij een diabetische voet?

A

De 4 manieren zijn:
1. Enkel-arm-index
2. CT
3. MRI
4. Angiografie (voor de kleine vaatjes)

81
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Wat wordt er gedaan met de resultaten van de behandeling bij een diabetische voet?

A

Afhankelijk van de uitkomst kan er worden ingegaan op interventie.

82
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Wat is nodig om de diabetische voet te kunnen behandelen?

A

Controleren of de perfusie nog wel goed zijn anders kan de wond niet goed helen.

83
Q

1B1 HC 5 behandeling:
Welke 2 dingen zijn belangrijk bij een patiënt met een diabetische voet?

A

De 2 dingen zijn:
1. Een regelmatige controle door de huisart
2. Een snelle doorverwijzing

84
Q

1B1 HC 6 preventie:
Wat is preventie?

A

Het ingrijpen in het leven van heel veel mensen om events bij enkelen te kunnen voorkomen.

85
Q

1B1 HC 6 preventie:
Welke 2 factoren zijn belangrijk bij de preventie van atherosclerotisch lijden?

A

De 2 factoren zijn:
1. Verandering van de lifestyle
2. Medicijnen

86
Q

1B1 HC 6 preventie:
Welke 4 type medicijnen worden voorgeschreven ter preventie van artherosclerotisch lijden?

A

De 4 type medicijnen zijn:
1. Aggregatieremmers
2. Antidiabetica
3. Bloeddrukverlagers
4. Cholesterolverlagers

87
Q

1B1 HC 6 preventie:
Op welke 2 niveaus vindt preventie plaats van patiënten bij atherosclerotisch lijden?

A

De 2 niveaus zijn:
1. Primair
Vindt plaats bij patiënten die nog geen hartaandoening hebben
2. Secundair
Vindt plaats bij mensen die al een verleden hebben bij de cardioloog

88
Q

1B1 HC 6 preventie:
Bij welke 9 risicofactoren wordt vaak specifieke preventie toegepast omdat het risico op atherosclerotisch lijden bij deze ziekten erg groot is?

A

De 9 risicofactoren zijn:
1. Hart- en vaatziekten (HVZ, Secundaire preventie)
2. Erfelijke dyslipidemieën
3. Diabetes mellitus
4. Reumatoïde artritis
5. Chronische nierinsufficiëntie
6. Belaste familieanamnese voor HVZ
7. RR systolisch groter dan 140 mmHg of antihypertensiva
8. Totaal cholesterol hoger dan 6,5 mmol/l of statine gebruik
9. Rokers ouder dan 50 jaar

89
Q

1B1 HC 6 preventie:
Wat is het CVRM?

A

Dit is het cardio vasculair risico management. Dit is een veelgebruikte graadmeter om het risico van patiënten in te schatten. Is het risico hoger dan 10%, moet je rekening houden met een verhoogd risico.

90
Q

1B1 HC 6 herkennen van risico:
Wat is nadelig bij de voorspelling van hart- en vaatziekten?

A

Er zijn veel verschillende studies gedaan, maar vaak verschillen de eindpunten van de studies, waardoor ze moeilijk te vergelijken zijn.

91
Q

1B1 HC 6 herkennen van risico:
Wat zijn de 3 verschillende score systemen bij hart- en vaatziekten (HVZ) en wat zijn de eindpunten?

A

De 3 score systemen zijn:
1. SCORE
Sterfte
2. CVRM (cardio vasculair risico management)
Fatale en niet fatale HVZ
3. Framingham/Procam
Niet fatale HVZ

92
Q

1B1 HC 6 herkennen van risico:
Wat biedt het CVRM?

A

Biedt een risicotabel voor hart- en vaatziekten (HVZ).

93
Q

1B1 HC 6 herkennen van risico:
Wat staat er in de risicotabel van het CVRM (cardio vasculair risico management)?

A
  • Als je jonger bent dan 50, kom je bijna nooit in aanmerking voor HVZ, en dus ook niet voor een preventieve behandeling
  • Als een vrouw ouder is dan 55, verhogen de risico’s
  • Als vrouwen eenmaal HVZ hebben, zijn ze vaak fataler
  • Mannen hebben eerder kans op HVZ, maar ze hebben er ook minder last van

De tabel geldt alleen voor patiënten zonder HVZ.

94
Q

1B1 HC 6 herkennen van risico:
Wat is de genomic risk score?

A

Een test voor hart- en vaatziekten die op jonge leeftijd al gebruikt kan worden. In tegenstelling tot veel ander testen.

95
Q

1B1 HC 6 preventie van cardiovascular disease (CVD):
Welke 2 factoren zijn belangrijk bij de preventie van CVD?

A

De 2 factoren zijn:
1. Ingrijpen op lijfstijl
2. Medicijnen

96
Q

1B1 HC 6 preventie van cardiovascular disease (CVD):
Welke 4 type medicijnen worden voorgeschreven ter preventie van CVD?

A

De 4 type medicijnen zijn:
1. Aggregatieremmers
2. Antidiabetica
3. Bloeddrukverlagers
4. Cholesterolverlagers

97
Q

1B1 HC 6 preventie van cardiovascular disease (CVD):
Wat zijn de 2 doelen van preventie bij CVD?

A

De 2 doelen zijn:
1. Het behouden van een lage risicostaat
2. Nastreven van eigenschappen die worden geassocieerd met een laag risico

98
Q

1B1 HC 6 preventie van cardiovascular disease (CVD):
Bij welke 6 factoren moet een patiënt gewaarschuwd worden voor een verhoogd risico?

A

De 6 factoren zijn:
1. Roken
2. Obesitas (bloedsuikerwaardes)
3. Afwijkende bloeddruk (ideaal is 120/80)
4. Afwijkende cholesterolwaarde (LDL cholesterol is ongezond)
5. Familieleden met CVD of symptomen heeft die gerelateerd zijn aan CVD
6. Genetisch

99
Q

1B1 HC 6 preventie van cardiovascular disease (CVD):
Wat zijn mogelijke preventie methoden bij een man met een verhoogde bloeddruk waardoor deze wordt verlaagd?

A

De methoden zijn:
1. Stoppen met roken
2. Gezond eten
3. Zoutinname moet worden beperkt
4. Gevarieerd eten
5. Niet te calorierijk eten
6. Regelmatig bewegen (minimaal 30 minuten per dag)
7. Laag houden van cholesterol door dieet
8. Medicijnen wanneer dit niet lukt

100
Q

1B1 HC 6 cholesterolverlagers:
Welke 2 medicijnen werken cholesterol verlagend?

A

De 2 medicijnen zijn:
1. Statines
2. PCSK9-remmers

101
Q

1B1 HC 6 cholesterolverlagers:
Wat is de functie van antisense Lp(a)?

A

Zorgt voor een blokkade van de translatie van Ip(a).

102
Q

1B1 HC 6 cholesterolverlagers:
Wat is Ip(a)?

A

Dit is een risicofactor voor hart- en vaatziekten.

103
Q

1B1 HC 6 cholesterolverlagers:
Wat is het gevolg van een kleine variant van Ip(a) in de lever?

A

Deze kan de lever makkelijk aanmaken en is er sprake van een hogere concentratie.

104
Q

1B1 HC 6 cholesterolverlagers:
Wat is het gevolg van een hoge concentratie Ip(a)?

A

Een hoger risico op hart- en vaatziekten.

105
Q

1B1 HC 6 cholesterolmeting:
Wat is een cholesterolmeting?

A

Deze geeft via het meten van apoplipoproteïne B een goede indicatie voor de hoeveelheid en de grootte van LDL en het bijbehorende risico.

106
Q

1B1 HC 6 cholesterolmeting:
Welke stof wordt gemeten bij een goede cholesterolmeting?

A

Apoplipoproteïne B

107
Q

1B1 HC 6 cholesterolmeting:
Wat is belangrijk om te weten te komen bij een cholesterolmeting?

A

Het is belangrijk om te weten hoeveel cholesterol, HDL-cholesterol en triglyceriden er aanwezig zijn.

108
Q

1B1 HC 6 conclusie:
Wat zijn de belangrijkste stappen bij de preventie van cardiovasculaire ziekten?

A

Is er sprake van een andere internistische ziekte? Is er sprake van een extreem hoog risico die buiten het CVRM (cardio vasculair risico management) valt? Als dit beide niet zo is, kan het CVRM worden ingezet om te bepalen of er cholesterolverlagers moeten worden voorgeschreven