G2K 4-2 Flashcards
vallen (blad, haar)
ជ្រុះ
breken, barsten; lek raken (van een band)
បែក
defect zijn
ខូច
vast komen te zitten, vastlopen, belemmeren
គាំង
scheuren
របែក
stuk zijn
បាក់
licht gaat niet aan
បើកមិនភ្លឺ
wat een naar gezicht!
មុខស្អុឹយម៉េះ!
lamp
អំពូលភ្លើង (ɔmpulphlɤŋ)
zie je zometeen
បន្តិចទៀតជួបគ្នា
oksel
ក្លៀក
telefoon accu
ថ្មទូរស័ព្ទ
accu opladen
សាកថ្ម
kan de prijs wat zakken?
ចុះថ្លៃបន្តិចបានទេ?
totaal niet
អត់…សោះ
niet goed
មិនបានល្អ
niet zo goed
មិនសូវបានល្អ
niet perfect
មិនពូបែ
gewoon
ធម្មតា
goed
បានល្អ
erg goed
ពូកែ
snijden (plakken)
ហាន់
hakken (in kleine stukjes), fijnhakken
ចិញ្ច្រាំ (cɛɲcram)
ww + snel / goed / mooi / helemaal / veel / gaar
ww + ឲ្យលឿន / ឲ្យល្អ / ឲ្យស្អាត / ឲ្យអស់ / ឲ្យច្រើន/ ឲ្យឆ្អិន
ophangen om te drogen
ហាល… ឲ្យស្ងួត
tafel droog vegen
ជូតតុឲ្យស្ងួត
vergeet niet…
កំភ្លេច…