G2K 1-1 Flashcards

1
Q

Hallo
(informeel)

A

សួស្ដី

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hallo
(formeel)

A

ជំរាបសួរ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dag; tot ziens
(formeel)

A

ជំរាបលា

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dag; tot ziens
(informeel)

A

លាហើយ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ik

A

ខ្ញុំ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oudere broer

A

បងប្រុស

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

oudere zus

A

បងស្រី

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

jongere zus

A

ប្អូនស្រី

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

jongere broer

A

ប្អូនប្រុស

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oudere oom

A

អ៊ំប្រុស

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oudere tante

A

អ៊ំស្រី

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

jongere tante

A

មីង

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

jongere oom

A

ពូ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit welk land kom jij?

A

តើអ្នកមកពីប្រទេសណា?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik kom uit…

A

ខ្ញុំមកពីប្រទេស…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe heet jij?

A

តើអ្នកឈ្មោះអ្វី?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ik heet…

A

ខ្ញុំឈ្មោះ …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe gaat het met jou?

A

តើអ្នកសុខសប្បាយទេ?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ja, met mij gaat het goed.

A

បាទ ខ្ញុំសុខសប្បាយ។

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Met mij gaat het niet (zo) goed.

A

ខ្ញុំអត់សុខសប្បាយទេ។

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar woon jij?

A

តើអ្នករស់នៅឯណា?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Ik woon…

A

ខ្ញុំរស់នៅ ….

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Jij

A

អ្នក

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Het

A

វា

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Zij (mv.)
គេ
26
Wij
យើង
27
Hij/zij
គាត់
28
Wat is jouw nationaliteit?
តើអ្នកជនជាតិអ្វី?
29
Mijn nationaliteit is...
ខ្ញុំជនជាតិ...
30
docente
អ្នកគ្រូ
31
docent
លោកគ្រូ
32
en
និង
33
dezelfde
ដូចគ្នា
34
verschillend
ខុសគ្នា
35
Bedankt
អរគុណ
36
En jij? En met jou?
ចុះអ្នកវិញ?
37
Tot morgen! | Morgen ontmoeten we elkaar weer!
ជួបគ្នាថ្ងៃស្អែក!
38
Ben jij getrouwd?
តើអ្នករៀបការ(ហើយ)នៅ?
39
Ik ben **nog niet** getrouwd
ខ្ញុំ**មិនទាន់**រៀបការទេ។
40
Ik ben getrouwd
ខ្ញុំរៀបការហើយ។
41
Hoe lang woon je (al) in PP?
តើអ្នករស់នៅភ្នំពេញយូរនៅ?
42
Ik woon al lang in PP
ខ្ញុំរស់នៅភ្នំពេញយូរហើយ។
43
Ik woon al ... jaar in PP
ខ្ញុំរស់នៅភ្នំពេញ.... ហើយ។
44
Hoe oud ben jij?
តើអ្នកអាយុប៉ុន្មាន?
45
Ik ben... jaar.
ខ្ញុំអាយុ .....
46
Dag
ថ្ងៃ
47
Week
សប្តាហ៍
48
Maand
ខែ
49
Jaar
ឆ្នាំ
50
nummer
លេខ
51
1
មួយ
52
2
ពីរ
53
3
បី
54
4
បួន
55
5
ប្រាំ
56
6
ប្រាំមួយ
57
7
ប្រាំពីរ
58
8
ប្រាំបី
59
9
ប្រាំបួន
60
ten
ដប់
61
20
ម្ភៃ
62
30
សាមសិប
63
40
សែសិប
64
50
ហាសិប
65
verkoper
អ្នកលក់
66
boer
កសិករ | kaʔsəʔkɔ
67
student
សិស្ស
68
motortaxi rijder
អ្នករត់ម៉ូតូឌុប
69
bouwer, aannemer
ជាងសំណង់ | សំណង់ = building, construction
70
leraar, docent
គ្រូបង្រៀន
71
tuktukdriver
អ្នករត់ទុកទុក
72
politie
ប៉ូលីស
73
dokter
គ្រូពេទ្យ
74
kapper
ជាងកាត់សក់
75
echtgenoot
ប្តី
76
echtgenote
ប្រពន្ធ
77
provincie
ខេត្ត
78
taal
ភាសា | phiəsa
79
verloven | verbinden met woord
ភ្ជាប់ពាក្យ
80
verloofde
គូដណ្តឹង
81
Wat is jouw beroep?
តើអ្នកធ្វើការងារអ្វី?
82
Ik ben / Mijn beroep is...
ខ្ញុំជា...