Fysiologie van het gastro-intestinaal stelsel Flashcards

1
Q

Welke neurotransmitters zijn betrokken bij peristaltiek?

A

Contractiel: acetylcholine + tachykinines

Relaxatie: NO, VIP en ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Door welk zenuwstelsel komt de peristaltiek tot stand?

A

Het intern autonoom zenuwstelsel

Dit betekent dat een geïsoleerd darmsegment nog steeds peristaltiek vertoont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zorgt ervoor het basaal elektrisch ritme?

A

De interstitiële cellen van Cajal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rangschik de frequenties van het basaal elektrisch ritme per regio op basis van grootte.

A

Duodenum > Ileum > Colon sigmoïdeum > Maag > Colon (rest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Rangschik de frequenties van het basaal elektrisch ritme per regio op basis van grootte.

A

Duodenum > Ileum > Colon sigmoïdeum > Maag > Colon (rest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Door welke hersencentra worden de verschillende slikfasen gereguleerd?

A
  • Orale fase (mond naar keel): corticaal slikcentrum
  • Faryngeale fase (keel naar slokdarm): bulbair slikcentrum + respiratoir centrum
  • Oesophageale fase (slokdarm naar maag): bulbair slikcentrum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe zijn de effectorspieren van de slokdarm bezenuwd?

A

Bovenste 1/3e: willekeurige zenuwen uit nucleus ambiguus

Onderste 2/3e: preganglionaire vagale vezels uit nucleus dorsalis nervi vagi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe komt de rusttonus van de bovenste en onderste oesophagele sfincter tot stand?

A

Bovenste sfincter: neurogeen –> verlies tonus na denervatie

Onderste sfinter: myogeen –> geen verlies tonus na denervatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is achalasie?

A

Aandoening van de slokdarm waarbij er dysfagie bestaat voor vast en vloeibaar voedsel

Oorzaak: deficiënte myenterische plexus in de onderste oesophageale sfincter met deficiënte vrijstelling van inhiberende NTs

Gevolgen: rusttonus onderste sfincter verhoogd, nauwelijks relaxatie, peristatlische golf verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf de samenstelling van speeksel bij basale en gestimuleerde secretie.

A

Basale secretie: hypotoon, rijk in kalium, gedepleteerd van natrium en chloor

Gestimuleerde secretie: isotoon, rijk aan natrium, chloor en HCO3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet amylase?

A

Splitsen van alfa-1,4-bindingen in zetmeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe komt receptieve relaxatie tot stand?

A

Vagale efferente vezels lokken deze uit door stimulatie van enterische NANC-neuronen die NO en VIP vrijstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke agentia stimuleren maagsapsecretie en op welke manier?

A

Histamine: grijpt in op H2-receptoren –> stijging cAMP –> activatie pomp

Acetylcholine: vrijgesteld uit enterische cholinerge neuronen –> grijpt aan via M3-receptoren –> stijging calcium

Gastrine: vrijgesteld door G-cellen in antrum en duodenum –> grijpt aan via gastrinereceptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke fasen kunnen onderscheiden worden in de maagsapsecretie?

A
  1. Cefalische fase: zien, ruiken en smaken van voedsel (vagovagaal)
  2. Gastrische fase: binnenkomend voedsel buffert zuur (vagovagaal + intramuraal)
  3. Intestinale fase: verteringsproducten van proteïnen stimuleren G-cellen in dd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de gastro-ileale en de gastrocolische reflex?

A

Versterking van de intramurale reflex in de darmen door distensie van de maag bij inname voedsel –> verklaart waarom defecatiedrang kan optreden bij eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe zijn de twee anale sfincters bezenuwd?

A

Interne anale sfincter: autonoom via inhiberende NANC-neuronen

Externa anale sfincter: willekeurig via n. pudendus

16
Q

Hoe wordt de kleur van de feces bepaald?

A

Door aanwezige galpigmenten

17
Q

Welke stoffen produceren de darmflora die gunstig zijn voor de gastheer?

A

Vitamine K en een aantal vitamines van het B-complex

18
Q

Welke stoffen, geproduceerd door de darmflora, dragen bij tot de geur van feces?

A

Indol, scatol en sulfides

19
Q

Waaruit bestaat pancreassap?

A

HCO3 + natrium, kalium, chloor + amylase, lipase, (chymo)trypsine en carboxypeptidasen

20
Q

Via welke drie mechanismen wordt de pancreassecretie gereguleerd in de intestinale fase?

A
  1. Maagzuur, galzouten en lipiden stimuleren S-cellen in duodenale wand die secretine vrijstellen (werken via ductus cellen)
  2. AZ en proteïne-afbraakproducten stimuleren I-cellen die CCK vrijstellen (werken via acinus cellen)
  3. Prikkels die I-cellen stimuleren zetten vago-vagale enteropancreatische reflex in gang dat via acetylcholine en M3-receptoren de secretie stimuleren (werken via ductus en acinus cellen)
21
Q

Wat is primaire cholerese?

A

De actieve galsecretie door hepatocyten in de galkanaaltjes dat vnl. galzouten vrijstelt

22
Q

Wat is secundaire cholerese?

A

Bijkomende galsecretie door de intra- en extrahepatische galwegen waarbij vnl. HCO3 gesecreteerd wordt

23
Q

Wat doet de lever met bilirubine?

A

Bilirubine wordt geconjugeerd met 1 of 2 glucoronzuuroleculen door glucoronyltransferase (wateroplosbaar)

24
Q

Wat gebeurt er met bilirubineglucuronide?

A

Het wordt door de darmflora omgezet in urobilinogeen waarvan 80-90% wordt omgezet tot stercobiline en 10-20% wordt geresorbeerd

25
Q

Wat is het verschil tussen little gastrin en big gastrin?

A

Little gastrin heeft 17 aminozuren en wordt vooral gesecreteerd bij de maaltijd

Big gastrin heeft 34 aminozuren en wordt vooral gesecreteerd in de interdigestieve periode

26
Q

Wat is gastrine II?

A

Gastrine dat gesulfateerd is op tyrosine in positie 6 vanaf het carboxyluiteinde

27
Q

Wat maakt het onderscheid tussen gastrine en de andere vier gastro-intestinale hormonen?

A

Gastrine is het enige hormoon dat ook neuronaal kan vrijgesteld worden door GRP

28
Q

Wat zijn de prikkels voor de verschillende gastro-intestinale hormonen?

A

CCK: eiwitten en vetten

Secretine: zuur

GIP: koolhydraten

29
Q

Geef de verschillende gastro-intestinale hormonen en hun functies.

A
  • Gastrine: stimulatie maagzuursecretie + trofisch effect op mucosa maag en darm
  • CCK: contractie galblaas + stimulatie pancreatische secretie + stop maaglediging
  • Secretine: stimuleert HCO3 secretie + stop maagzuursecretie
  • GIP: stimuleert insulinesecretie
  • Motiline: triggeren MMC
30
Q

Beschrijf de luminale vertering van koolhydraten.

A

Amylase uit speeksel en uit de pancreas hydrolyseert interne alfa-1,4-bindingen met vorming van maltose, maltotriose en alfa-limit dextrines

31
Q

Beschrijf de membranaire vertering van koolhydraten.

A
  • Alfa-dextrinase: hydrolyseert alfa-1,6-binding
  • Maltase: splitsen alfa-1,4-bindingen
  • Trehalase: splitst alfa-1,1-bindingen
  • Sucrase: splist sucrose in glucose en fructose
  • Lactase: splitst lactose in galactose en glucose
32
Q

Hoe worden glucose, galactose en fructose geabsorbeerd?

A
  1. Glucose en galactoseworden apicaal opgenomen via Na-glucose-cotransporter via SGLT1, fructose via GLUT5
  2. Ze verlaten de cel basolateraal via GLUT2
33
Q

Beschrijf de luminale vertering van eiwitten.

A

Pepsine in de maag splitst peptidebindingen naast aromatische AZ + pancreatische peptidasen (chymo)trypsine, elastase en carboxypeptidase A en B

34
Q

Beschrijf de membranaire vertering van eiwitten.

A

Peptidasen uit de brush border werken in op de ontstane oligopeptidasen

35
Q

Beschrijf de vertering van vetten.

A

Het gebeurt volledig luminaal door lipases

36
Q

Via welke vier mechanismen wordt natrium apicaal opgenomen?

A
  1. Difussie doorheen natriumkanalen via de elektrochemische gradiënt
  2. Cotransport met organische substraten, vnl. glucose en AZ (proximaal)
  3. Na/Cl-cotransport
  4. Na/H-countertransport (proximaal)
37
Q

Op welke drie manieren gebeurt de absorptie van chloor?

A
  1. Passief door transmucosaal elektrische potentiaalverschil over de tight junctions
  2. Na/Cl-cotransport
  3. HCO3/Cl-countertransport (distale dunne darm)
38
Q

Beschrijf de absorptie van calcium.

A

Apicaal: opgenomen via TRP C5 en V6

Intracellulair: calbindines zorgen voor buffering

Basolateraal: exit via Ca/ATPase (PMCA1b) + via Na/Ca exchanger