fysica Flashcards

1
Q

de resulterende kracht

A

Als meerdere krachten en werken op een voorwerp is het handig om het resultaat van alle krachten te kennen. We spreken dan over de resulterende kracht of de resultante.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uitwerking Fres

A

de resultante of resulterende kracht kracht is de kracht die dezelfde uitwerking heeft als de krachten samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bewegingstoestand verandert niet

A

alle krachten liggen ofwel op de x-as of y-as. Om hier resulterende kracht te bereiken, tellen we alle krachten volgens de x-richting en alle krachten volgens de y-richting op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eerste wet van Newton

A

een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, behoud zijn bewegingstoestand:
> is het voorwerpen rust, dan blijft het in rust;
> Beweeg het voorwerp, dan beweegt het voorwerp zich rechtlijnig met een constante snelheid voort.
(ERB = eenpaarige richtlijnige beweging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ERB

A

constante snelheid = eenparige richtlijnige beweging = ERB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Van rust naar beweging

A

de bestuurder wil vertrekken met de auto en geeft gas. de bestuurder moet voldoende gas geven om de statische wrijvingskracht te overwinnen. De motorkracht moet daarom groter zijn dan de wrijvingskracht. resulterende kracht is dus verschillend van nul. De snelheid V van de auto zal toenemen en de auto komt in beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Van beweging naar rust

A

Bij een rood licht mag de auto niet in beweging blijven en remt de bestuurder. in dit geval zal de resulterende kracht op de auto wrijvingskracht en de remkracht zijn. De snelheid van de auto neemt af tot hij stil staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

versnellen

A

Onze auto rijdt met een bepaalde snelheid. Op een bepaald moment geeft de bestuurder voldoende gas om de wrijvingskracht te overwinnen, waardoor de motorkracht groter wordt dan de wrijvingkracht. De resulterende kracht is verschillend van nul. De snelheid van de auto neemt toe, de auto versneld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vertragen

A

Onze auto rijdt met een bepaalde snelheid. Op een bepaalde moment geeft de bestuurder minder gas, waardoor de wrijvingskracht groter wordt dan de motorkracht. De resulterende kracht is dus verschillend van nul. De snelheid van de auto neemt af, hij verdraagt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Van richting veranderen

A

De kracht heeft echter geen invloed op de grootte van de snelheid. De resulterende kracht is niet nul en zorgt voor een verandering van bewegingstoestand, de resulterende kracht laat de richting waarin het ISS beweegt veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

als op een voorwerp een resulterende kracht werkt, veranderd zijn bewegingstoestand. Hij gaat:

A

> van rust naar beweging
van beweging naar rust
versnellen of vertragen
Van richting veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

geen verandering bewegingstoestand

A

> rust
constante snelheid (ERB)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wel verandering bewegingstoestand

A

> versnellen
vertragen
richting veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een valsschermspringer versneld en het begin van zijn val

A

bewegingstoestand veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een vrachtwagen doet een remtest

A

bewegingstoestand veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een rotsblok staat in rust op een horizontaal oppervlak

A

bewegingstoestand verandert niet

17
Q

een caravan wordt getrokken door een auto, de snelheid van de caravan neemt toe

A

bewegingstoestand veranderd

18
Q

twee ploegen doen aan touw trekken, ze trekken hard, maar ze krijgen het touw niet in beweging

A

bewegingstoestand veranderd niet

19
Q

Tijdens zijn val heeft het de valschermspringer gedurende 10 seconden een constante snelheid

A

bewegingstoestand verandert niet

20
Q

een ruimtecapsule verdraagt bij zijn terugkeer op aarde net voor ze in zee landt

A

bewegingstoestand veranderd

21
Q

Twee ploegen doen aan touwtrekken, uiteindelijk wint ploeg een

A

bewegingstoestand veranderd

22
Q

De fietser fietst met een constante snelheid rechtdoor

A

bewegingstoestand verandert niet

23
Q

Fz

A

Zwaartekracht

24
Q

Fw

A

wrijvingskracht

25
Q

Fn

A

normaalkracht

26
Q

Ft

A

trekkracht