bio 5.1.4,5,6 Flashcards

1
Q

wat vormt het centraal zenuwstelsel?

A

de hersenen en het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

door wat zijn de hersenen en ruggenmerg beschermt?

A

uit benige structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

uit wat zijn de hersenen en ruggenmerg opgebouwd?

A

uit zenuwcellen en gliacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hersenen

A

ze zijn weke organen en dienen daarom goed te worden beschermd. onder de hoofdhuid en de schedel worden de hersenen nog eens extra beschermd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe heren de beschermende delen van de hersenen?

A

hersenvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is meningitis

A

een hersenvliesontsteking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoeveel hersendelen zijn uitwendig zichtbaar?

A

drie: de grote hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe heten de andere niet uitwendig zichtbare hersendelen?

A

Hersenbalk, tussenhersenen en de hersenholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe heet het groef dat door het midden van de hersenen gaat?

A

Overlangse groef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

rechterhemisfeer

A

groef van Rolando, achterhoofdslob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

linkerhemisfeer

A

voorhoofdslob, wandlob, slaaplob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke groeven verdelen elke hersenhelft in vier lobben?

A

groef van Rolando en groef van Sylvius

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat vind je voor de groef van rolando

A

voorhoofdslob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat vind je achter de groef van rolando

A

de wandlob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat vind je onder de groef van sylvius

A

de slaaplob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat vind je helemaal achteraan de hersenen?

A

de achterhoofdslob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de hersenstam

A

het is opgebouwd uit de middenhersenen, de brug van Varol en het verlengde merg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de kleine hersenen

A

ze liggen aan het achterzijde van de hersenstam en zijn door een overlangse groef verdeeld in twee hemisferen die met elkaar verbonden zijn door de brug van varol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de hersenbalk

A

Het is een gebied in de hersenen dat de linker- en rechterhelft met elkaar verbindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

tussenhersenen

A

thalamus, hypothalamus, hypofyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

waar bevinden de tussenhersenen zich?

A

tussen de grote hersenen en de hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hypofyse

A

een aanhangsel aan de hypothalamus, het is een belangrijke klier die hormonen produceert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hersenholten

A

in de hersenen bevinden zich vier holten die met elkaar in verbinding staan. in de wand ervan bevinden zich veel bloedvaten die het heldere hersenvocht afgeven waarmee de ventrikels gevuld zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

functies van hersenvocht:

A

-schokken opvangen
-inwendige druk constant houden
- ervoor zorgen dat de samenstelling van het extracellulaire milieu van de neuronen constant is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

waar wordt de info die je ontvangt van je zintuigen (receptoren) verwerkt?

A

in je hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat gebeurt er met de prikkels die je opvangt?

A

die bereiken via je sensorische neuronen je hersenen en worden daar geregistreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe noem je een plaats in je hersenen waar informatie van een bepaalde receptor wordt verwerkt of waaruit een activiteit van een receptor wordt geregeld?

A

een hersencentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

uit wat is elke hersencentrum opgebouwd?

A

uit neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

van wat is EEG een afkorting

A

elektro-encelfalogram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is een EEG

A

een onderzoek waarbij hersenactiviteit elektrisch wordt gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

is EEG een behandelmethode

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

door wat is de ruggenmerg beschermd?

A

door wervels die samen een wervelkanaal omsluiten, de wervels samen noem je een wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hoe heten alle wervels

A

halswervels, borstwervels, lendenwervels, heiligbeenwervels en staartwervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

hoeveel halswervels zijn er

A

7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

hoeveel borstwervels zijn er

A

12

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

hoeveel lendenwervels zijn er

A

5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

bij elke wervel onderscheidt men aan de buikzijde een stevig…

A

wervellichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

wat is een wervellichaam

A

een opening die men een wervelgat noemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

tussen twee wervellichamen liggen … die beweging van de wervelkolom mogelijk maken en bij het stappen de schokken opvangen.

A

tussenwervelschijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

aan het ruggenmerg ontspringen … naar de verschillende lichaamsdelen.

A

ruggenmergzenuwen

41
Q

tussen twee wervels bevindt zicheen soepele … die als functie heeft de schokken bij het stappen of lopen op te vangen.

A

tussenwervelschijf

42
Q

wat is een ander woord voor meningitis?

A

hersenvliesontsteking

43
Q

welke organismen kunnen meningitis veroorzaken?

A

virussen en bacteriën

44
Q

waarvoor is iemand overgevoelig die lijdt aan fotofobie

45
Q

waarvoor is iemand overgevoelig dat lijdt aan fonofobie?

46
Q

welke afwijking wordt veroorzaakt door een overmatige hoeveelheid hersenvocht?

A

waterhoofd

47
Q

van waar worden alle lichaamsdelen bestuurd

A

vanuit het centraal zenuwstelsel

48
Q

uit wat bestaat het perifeer zenuwstelsel

A

hersenzenuwen, ruggenmergzenuwen en grensstrengen

49
Q

hersenzenuwen

A

12 paar, de meeste ervan staan in verbinding met de zintuigen en de spieren in het hoofd

50
Q

zwervende zenuw

A

verbonden met het hart, de longen en de darmen. op die manier regelt de zwervende zenuw de hartslag, de ademhaling en de spijsvertering

51
Q

ruggenmergzenuwen

A

vanuit de ruggenmerg vertrekken 31 paar ruggenmergzenuwen. elk van deze zenuwen heeft een dorsale en een ventrale wortel. die komen samen in een ruggenmergzenuw

52
Q

ruggenmergzenuw vertakking

A

elke ruggenmergzenuw vertakt zich tot fijne zenuwen die alle lichaamsdelen bereiken.

53
Q

wat zijn de grensstrengen en waar bevinden ze zich?

A

grensstrengen zijn strengen van zenuwknopen die aan beide zijden van de wervelkolom lopen. ze zijn verbonden met elkaar en met het ruggenmerg.

54
Q

wat is een grensstrengganglion?

A

een grensstrengganglion is een zenuwknoop in de grensstreng. het is een opeenhoping van cellichamen van zenuwcellen.

55
Q

welke functie hebben de grensstrengganglia?

A

vanuit de grensstrengganglia vertrekken zenuwen naar fr inwendige organen.

56
Q

op welke 2 manieren kun je het zenuwstelsel indelen?

A

-op basis van bouw en ligging: centraal en perifeer zenuwstelsel
-op basis van functie: animaal (willekeurig) en autonoom (onwillekeurig) zenuwstelsel

57
Q

wat is het verschil tussen het animaal en autonoom zenuwstelsel?

A
  • Het animaal zenuwstelsel staat onder invloed van onze wil
    -Het autonome zenuwstelsel staat niet onder invloed van onze wil
58
Q

Noem een voorbeeld van organen die horen bij de bouw en ligging van het zenuwstelsel

A

hersenen
ruggenmerg
grensstrengen

59
Q

wat regelt het animaal zenuwstelsel?

A

Het animaal zenuwstelsel regelt de interactie tussen de individuen en zijn omgeving, zoals bewustzijn van:
-geheugen
-Denkvermogen
-Zintuiglijke waarneming (gezicht, gehoor smaak, reuk, tastzin.)

60
Q

welke structuren sturen impulsen in het animaal zenuwstelsel?

A

-de grote hersenen
-De kleine hersenen
-Het ruggenmerg
-Sensorische zenuwen
-Motorische zenuwen

61
Q

Wat zijn de effectoren van het animaal zenuwstelsel en wat doen ze?

A

De effectoren zijn de skeletspieren die zorgen voor een reactie op impulsen

62
Q

Wat gebeurt er bij een zintuiglijke prikkel?

A

de receptoren (bijvoorbeeld geluidreceptoren) worden geactiveerd en sturen een impuls via sensorische neuronen

63
Q

waar gaat de impuls naartoe na de receptoren?

A

De impuls gaat naar de sensorische centra in de hersenen

64
Q

Wat gebeurt er in de hersenen na ontvangst van de impuls?

A

vanuit de motorische centra in de hersenen worden impuls gestuurd naar de effectoren (zoals spieren)

65
Q

wat is het resultaat van de impuls die naar de effectoren gaat

A

de effectoren, zoals skeletspieren zorgen voor een reactie (bijvoorbeeld het optillen van je armen)

66
Q

Welke receptoren worden geprikkeld door de groot lichten van een tegenligger?

A

Foto receptoren in je ogen

67
Q

Waar gaat een zenuw impuls naartoe via sensorische neuronen?

A

naar je gezichtscentrum, een van de sensorische centra in je hersen

68
Q

wat gebeurt er vanuit de motorische centra na verwerking in het gezichtscentrum

A

Er vertrekt een zenuw impuls naar de spieren in je oogleden

69
Q

wat is de reactie van de spieren in je oogleden?

A

De spieren doen je ogen sluiten

70
Q

Welke processen controleert het autonoom zenuwstelsel?

A

onbewuste levensprocessen zoals ademhalin, spijsvertering hartslag

71
Q

Welke structuren sturen impulsen binnen het autonome zenuwstelsel?

A

de hersenstam en het ruggenmerg

72
Q

wat zijn de effectoren van het autonome zenuwstelsel?

A

gladde spieren, hartspier en de klieren

73
Q

in welke twee delen kun je het autonoom zenuwstelsel indelen?

A

Het sympathisch zenuwstelsel en het parsympathisch zenuwstelsel

74
Q

wat is de functie van het sympathisch zenuwstelsel?

A

Het treedt in werking wanneer het lichaam actief is, bijvoorbeeld tijdens sport

75
Q

Wat is de functie van het parsympathisch zenuwstelsel?

A

Het brengt het lichaam na inspanning weer tot rust en herstelt rust functies

76
Q

Het paretisch zenuwstelsel gaat de pil van het oog…

77
Q

het parsympathisch zenuwstelsel gaat de speeksel productie…

A

Stimuleren

78
Q

het sympathische zenuwstelsel gaat de pupil van het oog…

79
Q

Het parasympatisch zenuwstelsel gaat de neusslijmvlies…

A

Stimuleren

80
Q

Het sympathische zenuwstelsel gaat de speekselproductie…

A

Verminderen

81
Q

vernauwt pupil

A

parasympatisch

82
Q

stimuleert neusslijmvlies

A

parasympatisch

83
Q

stimuleert speekselproductie

A

parasympatisch

84
Q

vernauwt bronchiën

A

parasympatisch

85
Q

verlaagt hartfrequentie

A

parasympatisch

86
Q

verlaagt glucoseafgifte

A

parasympatisch

87
Q

stimuleert maagsapproductie

A

parasympatisch

88
Q

ontspant de blaas

A

sympathisch

89
Q

stimuleert darmsapproductie

A

parasympatisch

90
Q

ontspant darmen

A

sympathisch

91
Q

trekt blaas samen

A

parasympatisch

92
Q

remt maagsapproductie

A

sympathisch

93
Q

meer bloed naar de hersenen

A

sympathisch

94
Q

verwijdt pupil

A

sympathisch

95
Q

remt speekselproductie

A

sympathisch

96
Q

verwijdt bronchiën

A

sympathisch

97
Q

verhoogt hartfrequentie

A

sympathisch

98
Q

verhoogt glucoseafgifte

A

sympathisch