Frans in het ziekenhuis 1 Flashcards
Een spoedgeval
Une urgence
De dienst
Le service
De naam
Le nom
De kamer
La chambre
Een verdieping
Un étage
Het telefoonnummer
Le numéro de téléphone
De kraaminrichting
La maternité
Een röntgenfoto
Une radiographie
De pols
Le poignet
Een afspraak
Un rendez-vous
Het laboratorium
Le laboratoire
Een bloedafname
Une prise de sang
De verdediging/verweer/bescherming
La défense
Het organisme, lichaam
L’organisme
In het ziekenhuis opnemen
Admettre
Zich bevinden
Se trouver
Opzoeken
Rechercher
Bevallen
Accoucher
Geduld hebben
Patienter
Brengen
Apporter
Verlaten
Quitter
(Iemand) brengen
Amener
Ik zou graag, ik zou willen
Je voudrais
Blijf aan de lijn
Veuillez patienter
Restez en ligne
Ne quittez pas
Een radiografie laten afnemen
Passer une radio
Past dat voor u?
Ça vous va?
Ça vous convient?
Ik verbind u door met de dienst …
Je vous passe le service …
Ik verbind u door met …
Je vous mets en communication avec …
U vormt het nummer 054 …
Vous faites le 054 …
Nuchter zijn
Être a jeun
Hij heeft 39° koorts
Ik a 39° de température
De lift
L’ascenseur
De gang
Le couloir
Het secretariaat van de verdieping
Le secrétariat d’étage
Op het einde van
Au bout de
Volgen
Suivre
Zich richten naar
Se diriger
Rechtdoor
Tout droit
Rechtsomkeer maken
Faire demi-tour
Iemand die samenwoont
Un conhabitant
Een gezinshelper
Une aide familiale
Een verzorgster
Une aide-soignante
Een huishoudhulp
Une aide-ménagère
De logopedie
L’orthophonie
Een instelling
Une instition
Den wachtlijst
Une liste d’attente
Een wandelstok
Une canne
Een looprek
Un déambulateur
Een dieet
Un régime alimentaire
De voeding
La nourriture