Frans H5 Flashcards

1
Q

étudier le marché
une étude de marché
une étude quantitative/qualitative
une étude du marché wallon

A

de markt onderzoeken
marktonderzoek
een kwantitatief/kwalitatief onderzoek
een studie van de Waalse markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

analyser le marché

une analyse de marché

A

de markt analyseren

marktanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

enquêter sur
une enquête
effectuer/mener une enquête
un enquêteur, une enquêtrice

A

onderzoeken
een enquête/onderzoek
een enquête afnemen
enquêteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
sonder
un sondage (d'opinion)
effectuer un sondage auprès des
consommateurs
un instituut de sondage
un sondeur, une sondeuse
un(s) sondé(e)
A
iets onderzoeken
een onderzoek
een onderzoek uitvoeren
consumenten
een bureau voor opinieonderzoek
een opiniepeiler
een ondervraagde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

faire une enquête/un sondage

A

een steekproef nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

un questionnaire

établir/rédiger un questionnaire

A

een vragenlijst

een vragenlijst opstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
un panel (de consommateurs)
constituer/composer un panel
A

(consumenten)panel

een panel samenstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

une interview en profondeur

A

een diepte-interview

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

un test (en) aveugle

A

een blinde test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

échantillonner

A

een steekproef nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

un échantillon (représentatif)

A

een (representatieve) steekproef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

collecter

une collecte

A

verzamelen

een verzameling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

traiter

un traitement

A

verwerken

verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tendre à
une tendance
découvrir des tendances

A

neigen naar
een trend
tendensen ontdekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

la statistique
des statistiques (f pl)
statistique
s’appuyer/se baser sur des (données)

A

statistiek
statistieken
statistisch
steunen/zich baseren op statistische gegevens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
consommer
un consommateur, une consommatrice
la consommation
des habitudes (f) de consommation
consommable
A
consumeren
consument
consumptie
consumptiegewoonten
consumeerbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

un(e) client(e)

une clientèle

A

een klant

klanten; cliënteel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

un public
le grand public
public, publique

A

een publiek
het grote publiek
publiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
une cible
un public cible
un groupe-cible
une clientèle-cible
viser une cible
déterminer la cible
atteindre/toucher une cible
cibler sur
A
een doelgroep
doelpubliek
doelgroep
doelgroep
op een bepaalde groep mikken
de doelgroep bepalen
een doelgroep bereiken
iets op een doelgroep richten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
une tranche d'âge
une classe (sociale)
A

een leeftijdscategorie

(sociale) klasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

une catégorie socio-professionnelle

A

sociaal-economische categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

un niveau de vie

A

een levensstandaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

un mode de vie

A

een levenswijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

un comportement d’achat

A

koopgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

une motivation (d’achat)

A

(koop)motief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

le pouvoir d’achat

A

koopkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
un marché (saturé, porteur, potentiel)
le marché national, international
le marché de consommation de masse
attaquer un nouveau marché
prendre pied sur un marché
A
een (verzadigde, winstgevende, potentiële) markt
nationale, internationale markt
markt voor massaconsumptie
zich op een nieuwe markt storten
zich vestigen op een markt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
conquérir un marché
dominer un marché
être leader de marché
conforter/renforcer sa position sur le marché
détenir une part de marché, du marché
A
een markt veroveren
een markt beheersen
marktleider zijn
zijn positie op de markt verstevigen
een marktaandeel in henden hebben, een deel van de markt in handen hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
une part de marché
introduire/lancer un nouveau produit
sur le marché
l'introduction (f)/le lancement d'un nouveau
product sur le marché
retirer un produit du marché
le retrait d'un produit du marché
A

marktaandeel
een nieuw product op de markt brengen/lanceren

het lanceren van een nieuw product op de markt

een product terugtrekken van de markt
het terugtrekken van een product van de markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

commercialiser un produit

la commercialisation d’un produit

A

het afzetten van een product

de afzet van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
faire concurrence à
être en concurrence avec
concurrencer
la concurrence
un(e) concurrent(e)
concurrent(e)
concurrentiel(le)
A
met iemand concurreren
met iemand concurreren
concurreren
de concurrentie
een concurrent(e)
concurrerend
concurrerend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

un créneau

A

gat in de markt/afzetmogelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

un débouché

A

afzetmarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

une niche

A

een nichemarkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

un segment

A

een segment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

le marketing
une politique marketing
une stratégie marketing

A

marketing
marketingbeleid
marketingstrategie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

un objectif
définir/délimiter les objectifs
atteindre un objectif

A

doelstelling, oogmerk
doelstelling definiëren/afbakenen
doelstelling bereiken/behalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

augmenter les ventes (f pl) de x%
une augmentation des ventes
les ventes augmentent
les vontes sont en augmentation

A

verkoop met x% doen toenemen
toename van de verkoop
de verkoop neemt toe
de verkoop neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

fidéliser
la fidélisation
être fidèle à

A

een product binden
binding
trouw zijn aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

viser

A

op het oog hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

viser à

A

streven naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

concevoir
la conception
un concept
un concepteur, une conceptrice

A

ontwerpen
het onwerpen
een concept
een ontwerp(st)er

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

une nouveauté

A

een nieuw product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

un produit phare

A

een toonaangevend product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

emballer

un emballage

A

verpakken

de verpakking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

conditionner

un conditionnement

A

(aantrekkelijk) verpakken van

een (aantrekkelijke) verpakking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

une étiquette

A

een etiket

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

modifier
une modification
apporter des modifications à

A

wijzigen
een wijziging
wijzigingen aanbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

accueiller un produit

l’accueil (m) d’un produit

A

een product ontvangen

ontvangst van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

rejeter un produit

le rejet d’un produit

A

een product verwerken

verwerping van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

une marque

une image de marque

A

een merk

een merkbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

la notoriété
augmenter/renforcer la notoriété d’une
marque
le prestige

A

de bekendheid
bekendheid van een merk verhogen
versterken
prestige, reputatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

le street marketing
le marketing de rue
guerilla marketing

A

streetmarketing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

le mrketing d’influence

A

influencermarketing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

un influenceur, une influenceuse

une influence

A

een influencer

een invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

des followers/des suiveurs
suivre
avoir un compte sur
suivre un compte

A

volgers
volgen
een account hebben op
een account volgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

un blogueur, une blogueuse

A

een blogger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

un instagrammeur, une instagrammeuse

A

een instagrammer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

se faire remarquer

A

zich laten opmerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

un magasin éphémère

A

een pop-up store

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

urbain, urbaine

A

stedelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

la visibilité

visible

A

de zichtbaarheid

zichtbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

le flash mob

A

flash mob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q
la publicité, la pub
la publicité comparative
la publicité mensongère
un coup de publicité
une agence de publicité
un, une publicitaire
publicitaire
une campagne publicitaire
un budget publicitaire
un thème publicitaire
un message publicitaire
un spot publicitaire
un support publicitaire
A
publiciteit
vergelijkende publiciteit
misleidende publiciteit
reclamestunt
reclamebureau
reclameadviseur
publiciteits-, reclame-
reclamecampagne
reclamebudget
kern van de reclameboodschap
reclameboodschap
reclamespot
reclamemedium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

communiquer
la communication
communicatif, communicative

A

communiceren
de communicatie
communicatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

vanter

se vanter de

A

aanprijzen

bluffen over

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

promovoir
une promotion
promotionel, promotionelle

A

promoten
een promotie
verkoopbevorderend, promotie-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

les médias (m pl)
les médias de masse
les médias de proximité
les médias sociaux

A

media
de massamedia
de lokale media
de sociale media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

un slogan

A

een slogan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

accrocheur, accrocheuse

A

pakkend, indringend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

diffuser

la diffusion

A

verspreiden

de verspreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

un, une gestionnaire de clients

A

een account manager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

un directeur artistique, une directrice artistique

A

een art director

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

un, une graphiste

A

een ontwerper

75
Q

un concepteur-rédacteur, une conceptrice-redactrice

A

een copywriter

76
Q
la presse
la presse quotidienne
la presse professionelle
la presse locale
la presse nationale/internationale
A
de pers
dagbladpers
vakpers
de lokale pers
de nationale/internationale pers
77
Q

un journal gratuit

A

een advertensieblad

78
Q

annoncer
une annonce
un annonceur, une annonceuse

A

aankondigen
een aankondiging
adverteerder

79
Q

insérer/passer une annonce dans le journal

l’insertion (f) d’une annonce dans le journal

A

een advertensie in de krnt plaatsen

plaatsing van een advertensie in de krant

80
Q

afficher
l’affichage (m)
un panneau d’affichage
une affiche

A

aankondiging op affiches
het aankondigen via
een aanplakbord
een affiche

81
Q

une lettre de vente

A

reclamebrief

82
Q

une bannière

A

een banner

83
Q

une brochure

A

een brochure

84
Q

un dépliant

A

een folder

85
Q

un catalogue

A

een catalogus

86
Q

un spot

A

een reclamespot

87
Q

un jingle

A

een herkenningsmelodie

88
Q

un écran (m) publicitaire

A

een reclameblok

89
Q

passer à
l’heure (f) de passage (m)
l’heure de grande écoute

A

uitzenden op
tijdstip van uitzending
primetime

90
Q

le bouche à oreille

A

mond-tot-mondreclame

91
Q

un homme-sandwich

A

sandwichman

92
Q

un salon

A

een beurs

93
Q

une foire

A

een jaarbeurs

94
Q

exposer
une exposition
un(e) exposant(e)

A

tentoonstellen
een tentoonstelling
een exposant

95
Q

organiser
une organisation
un organiseur, une organisatrice
oranisateur, organisatrice

A

organiseren
een organisatie
een organisator
organiserend

96
Q

participer à
la participation
un participant, une participante

A

deelnemen aan
de deelname
een deelnemer

97
Q

visiter
une visite
rendre visite à
un visiteur, une visiteuse

A

bezoeken
een bezoek
een bezoek brengen aan
een bezoeker

98
Q

démontrer

une démonstration

A

demonstreren

een demonstratie

99
Q

la publicité sur le lieu de vente

A

reclame op het verkooppunt

100
Q

un bon de réduction

A

kortingsbon

101
Q

un coupon

A

een waardebon

102
Q

un échantillon

A

een staal

103
Q

une offre spéciale

A

een speciale aanbieding

104
Q

sponoriser
un sponsor
le sponsoring

A

sponsoren
een sponsor
de sponsoring

105
Q

parrainer
un parrain(eur)
le parrainage

A

sponsoren
een sponsor
de sponsoring

106
Q

restreint, restreinte

A

beperkt

107
Q

un public restreint

A

een beperkt publiek

108
Q

incontourable

A

onmisbaar

109
Q

évaluer

une évaluation

A

evalueren

een evaluatie

110
Q

un impact

A

een effect

111
Q

réussir

une réussite

A

slagen

een succes

112
Q

échouer

un échec

A

mislukken

een mislukking

113
Q

plaire à

A

aanstaan

114
Q

connaître un vif succès auprès de

A

een groot succes hebben bij

115
Q

se vendre comme des petits pains

A

als zoete broodjes over de toonbank gaan

116
Q

le volume

A

volume

117
Q

la taille

A

de maat

118
Q

le format

A

het formaat

119
Q

la dimension

A

de dimensie, afmeting

120
Q

la diamètre

la superficie

A

de middenlijn

de oppervlakte

121
Q

la hauteur
avoir une hauteur de x mètres
faire x mètres de haut
être haut de x mètres

A

de hoogte
x meter hoog
x meter hoog
x meter hoog zijn

122
Q

la longueur
avoir une largeur de x mètres
faire x mètres de large
être large x mètres

A

de lengte
x meter lang
x meter lang
x meter lang zijn

123
Q

la largeur
avoir une largeur de x mètres
faire x mètres de de profondeur
être profond de x mètres

A

de diepte
x meter diep
x meter diep
x meter diep zijn

124
Q

l’épaisseur (f)
avoir une épaisseur de x mètres
faire x mètres d’épaisseur
être épais de x mètres

A

de dikte
x meter dik
x meter dik
x meter dik zijn

125
Q

être en bois/métal/plastique/soie/satin…

A

gemaakt zijn van hout/metaal/plastiek/zijde/satijn…

126
Q

être de couleur bleue/verte/rouge/blanche…

A

kleur hebben blauw/groen/rood/wit…

127
Q

carré, carrée

A

vierkant

128
Q

rectangulaire

A

rechthoekig

129
Q

rond, ronde

A

rond

130
Q

plat, plate

A

plat

131
Q

creux, creuse

A

hol,diep

132
Q

pointu, pointue

A

puntig

133
Q

solide

A

stevig

134
Q

spacieux, spacieuse

A

ruim

135
Q

brillant, brillante

A

blinkend, schitterend

136
Q

être de bonne qualité/de mauvaise qualité
être de qualité exceptionnelle
être de qualité médiocre/lamentable

A

van goede/slecht kwaliteit zijn
van uitzonderlijke kwaliteit zijn
van middelmatige kwaliteit zijn

137
Q

authentique

A

authentiek

138
Q

traditionnel, traditionnelle

A

traditioneel

139
Q

artisanal, artisanale

A

ambachtelijk

140
Q

naturel, naturelle

A

natuurlijk

141
Q

essentiel, essentielle

A

essentieel

142
Q

original, originale

A

origineel

143
Q

commode

A

gemakkelijk

144
Q

confortable

A

comfortabel

145
Q

efficace

A

efficiënt

146
Q

performant, performante

A

goed presterend

147
Q

géant, géante

A

reusachtig

148
Q

gigantesque

A

gigantisch

149
Q

équilibre, équilibrée

A

evenwichtig

150
Q

savoureux, savoureuse

A

lekker

151
Q

fiable

A

betrouwbaar

152
Q

chic

A

chic, legant

153
Q

haut de gamme

A

de hogere prijsklasse

154
Q

bas de gamme

A

de lagere prijsklasse

155
Q

innovateur, innovatrice

A

vernieuwend

156
Q

braché, brachée

A

hip

157
Q

séduisant, séduisante

A

verleidelijk

158
Q

une petite merveille

A

een klein wonder

159
Q

exceptionnel, exceptionnelle

A

uitzonderlijk

160
Q

spectaculaire

A

spectaculair

161
Q

sensationnel, sensationnelle

A

sensationeel

162
Q

superbe

A

supeer

163
Q

standard

A

standaard

164
Q

banal, banale

A

banaal, alledaags

165
Q

quotidien, qoutidienne

A

dagelijks

166
Q

secondaire
accessoire
superflu, superflue

A

bijkomstig
bijkomst
overbodig

167
Q

démodé, démodée

A

uit de mode

168
Q

lamentable

A

erbarmelijk

169
Q

laid, laide

moche

A

lelijk

170
Q

affreux, affreuse

A

afschuwelijk

171
Q

extrêmement

A

extreem

172
Q

particulièrement

A

bijzonder

173
Q

réellement

A

werkelijk

174
Q

vraiment

A

echt, werkelijk

175
Q

radicalement

A

totaal

176
Q

comporter
se composer de
être constitué(e) de

A

bevatten
bestaan uit
samengesteld zijn uit

177
Q

disposer de
être pourvu(e) de
être équipé(e) de
être muni(e) de

A

beschikken over
voorzien van
uitgerust zijn met gewapend zijn met

178
Q

être conçu(e) pour

A

ontworpen zijn voor/om

179
Q

assurer

A

verzekeren

180
Q

servir à

servir de

A

dienen voor

dienen als

181
Q

être destiné(e) à

A

bestemd zijn voor

182
Q

convenir à

A

geschikt zijn voor

183
Q

permettre de

rendre possible

A

mogelijk maken

184
Q

faciliter

A

vergemakkelijken