Frans Flashcards
1
Q
Het kledingstuk
A
Le vêtement
2
Q
Het t-shirt
A
Le t-shirt
3
Q
De broek
A
Le pantelon
4
Q
De tas
A
Le sac
5
Q
De zonnebril
A
Les lunettes de soleil
6
Q
Of
A
Ou
7
Q
Dragen
A
Porter
8
Q
Kopen
A
Acheter
9
Q
Dol zijn op
A
Adorer
10
Q
Een hekel hebben aan
A
Détester
11
Q
Vinden
A
Trouver
12
Q
Spelen
A
Jouer
13
Q
Binnengaan
A
Entrer
14
Q
Ontdekken
A
Découvrir
15
Q
Uitstappen, naar beneden gaan
A
Descendre
16
Q
Gratis
A
Gratuit(e)
17
Q
De achtbaan
A
Les montagnes russes
18
Q
De snelheid
A
La vitesse
19
Q
Geweldig
A
Génial(e)
20
Q
Bezoeken
A
Visiter
21
Q
Bijna
A
Presque
22
Q
Vanaf
A
à partir de