Duits Naamvallen Flashcards
1
Q
Onderwerp m
A
Der / ein
2
Q
Onderwerp v
A
Die / eine
3
Q
Onderwerp onz
A
Das / ein
4
Q
Onderwerp mv
A
Die / meine
5
Q
Bepaling met van m
A
Des+(e)s / eines+(e)s
6
Q
Bepaling met van v
A
Der / einer
7
Q
Bepaling met van onz
A
Des+(e)s / eines+(e)s
8
Q
Bepaling met van mv
A
Der / meiner
9
Q
Meewerkend voorwerp m
A
Dem / einem
10
Q
Meewerkend voorwerp v
A
Der / einer
11
Q
Meewerkend voorwerp onz
A
Dem / einem
12
Q
Meewerkend voorwerp mv
A
Den+n / meinen+n
13
Q
Lijdend voorwerp m
A
Den / einen
14
Q
Lijdend voorwerp v
A
Die / eine
15
Q
Lijdend voorwerp onz
A
Das / ein