fr t4 vb Flashcards
vluchten
fuir
wegvlugten
s’enfuir
haten
haïr
lezen
lire
verkiezen
élire
opnieuw lezen
relire
plaatsen/aantrekken
mettre
toegeven
admettre
uitzenden
émettre
toestaan
permettre
beloven
promettre
overbrengen
transmettre
malen
moudre
sterven
mourir
bevallen/behagen
plaire
niet bevallen
déplaire
elkaar bevallen
se plaire
regenen
pleuvoir
kunnen/mogen
pouvoir
nemen
prendre
leren
apprendre
begrijpen
comprendre
ondernemen
entreprendre
terugnemen
reprendre
verassen
surprendre
ontvangen
recevoir
opmaken
apercevoir
ontgoochelen
décevoir
oplossen
résoudre
lachen
rire
glimlachen
sourire
verbreken
rompre
onderbreken
interrompre
weten
savoir
toestaan
suffrire
volgen
suivre
achtervolgen
pousuivre
zwijgen
se taire
verzwijgen
taire
houden
tenir
behoren aan
appartenir à
bekomen
obtenir
onthouden
retenir
stemmen
soutenir
overwinnen
vaincre
overtuigen
convaincre
waard zijn
valoir
komen
venir
worden
devenir
tussenkomen
intervenir
voorkomen
prévenir
zich herinneren aan
se souvenir de
leven
vivre
overleven
survivre
herleven
revivre
zien
voir
voorzien
prévoir
herzien
revoir
willen
vouloir