fr t2vb Flashcards
verzwakken
affaiblir
toejuichen
applaudir
verwittigen
avertir
bepalen
définir
groeien
grandir
verzwaren
grossir
investeren
investir
vermageren
maigrir
bleek worden
pâlir
nadenken
réfléchir
slagen, lukken
réussir
blozen
rougir
verouderen
vieillir
eindigen
finir
vertrekken
partir
slapen
dormir
liegen
mentir
(be)dienen
servir
buitengaan, uitgaan
sortir
ruiken, voelen
sentir
berouw hebben
se repentir
openen
ouvrir
dekken, bedekken
couvrir
ontdekken
découvrir
geven, aanbieden, schenken
offrir
lijden
souffrir
rijden, leiden
conduire
zich gedragen
se conduire
bouwen
construire
koken, bakken
cuire
vernietigen
détruire
inleiden
introduire
produceren
produire
vertalen
traduire
schaden
nuire
wachten
attendre
overeenkomen, corresponderen
correspondre
verbieden, verdedigen
défendre
afhangen (van)
dépendre de
naar beneden gaan, uitstappen
descendre
horen
entendre
(ver)spreiden
étendre
bijten
mordre
ophangen
pendre
verliezen
perdre
beweren
prétendre
teruggeven
rendre
antwoorden
répondre
verkopen
vendre
schilderen
peindre
bereiken
atteindre
vrezen
craindre
doven
éteindre
bereiken, samenvoegen
joindre
beklagen
plaindre
klagen (over)
se plaindre de
zich voegen bij
rejoindre
verven
teindre