Fietsetiquette Flashcards

1
Q

afleiden uit
leidde uit af
heeft afgeleiden uit

A

делать вывод ( = begrijpen, conclusie trekken)

Alle andere regels kun je daaruit afleiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zich ergeren aan
ergerde zich
heeft zich geërgerd

A

злиться, сердиться

In de bus erger me eraan als kinderen blijven zitten, terwijl oude mensen moeten staan.
Ergert u zich wel eens aan automobilisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

zich ergeren aan
ergerde zich
heeft zich geërgerd

A

злиться, сердиться

In de bus erger me eraan als kinderen blijven zitten, terwijl oude mensen moeten staan.
Ergert u zich wel eens aan automobilisten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de ergernis

A

досада, возмущение

Dat roept altijd meer ergernissen op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zich haasten
haastte zich
heeft zich gehaast

A

торопиться

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gooien (naar)
gooide
heeft gegooid

(=werpen)

A

бросать, кидать

Tijdens de protesten gooiden enkele demonstranten stenen naar politie
Tijdens de protesten worden stenen gegooid naar politie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toeteren
toeterde
heeft getoeterd

(= claxonneren)

A

сигналить

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zich uiten
uitte zich
heeft zich geuit

A

выражать себя

Hij kan zich beter in muziek uiten dan in woorden.
Het is een uiting van machteloosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afwijken
week af
is afgeweken

A

отклоняться
de afwijking - отклонение

De afwijkingen horen erbij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

horen

= moeten

A

De afwijkingen horen erbij.

Het leven is nooit helemaal zoals het hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

onvoorstelbaar

A

невообразимо

Het aantal fietsers is onvoorstelbaar gegroeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verwarrend

A

запутанный

Soms zijn situaties verwarrend of onlogisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verwarren
verwarde
heeft verward

A

спутывать, запутывать

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

schandelijk

A

постыдный, позорный

постыдно, позорно

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de schande

A

стыд, срам, позор

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de troep

A

мусор, беспорядок

Er staat zo veel troep bij die stations.
Er ligt er veel troep op straat.

16
Q

de voorrang

A

преимущество

Soms is het niet helemaal duidelijk wie voorrang heeft, de auto of de fiets.
In Nederland heb je voorrang als je van rechts komt, maar in Engeland moet je dan juist voorrang geven.

17
Q

de overkant

A

другая (обратная) сторона

De overkant van de straat.

18
Q

de verwarring

A

путаница