farmaco andere vragen Flashcards

1
Q

Hoe zit het met de interactie tussen gliclazide en lisinopril (ace-remmer)? Wat is de oplossing?

A

kan hypoglykemische werking versterken, vooral gedurende eerste weken en bij gestoorde nierfunctie -> extra controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom liever geen spiraal geven bij een SOA?

A

Vergrote kans op PID

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom liever een NSAID geven ipv paracetamol bij een spiraal bij iemand met PID?

A

vanwege de invloed op prostaglandines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke toedieningsvormen voor sterkwerkende opiaten zijn er? (4)

A

oraal, transdermaal, subcutaan, intraveneus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de invloed van de toedieningsvorm op de opname en de snelheid van werking? Verwerk in je antwoord de volgende begrippen: biologische beschikbaarheid en Tmax.

A

intraveneuze toediening → direct in circulatie (wordt alleen gekozen indien snel een effect is gewenst of andere toedieningswegen niet mogelijk zijn)
De mate van absorptie is een belangrijke kinetische parameter en bepaalt mede de grootte van de biologische beschikbaarheid. De biologische beschikbaarheid (F) geeft aan hoeveel van de toegediende werkzame stof uiteindelijk de algemene circulatie bereikt en voor werking beschikbaar komt ten opzichte van de intraveneuze toediening.
F varieert tussen de 0 en 1
F na IV toediening is 1
F na orale toediening hangt af van de absorptie uit de darmen en van de klaring bij de eerste passage door de lever ( first-pass effect)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom heeft grapefruitsap invloed op bepaalde medicatie, waaronder ook statines?

A

Grapefruitsap remt CYP3A4 waardoor het niet goed werkt en statines niet omgezet worden, hierdoor meer kans op bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sintjanskruuid (verlaagt/verhoogt) het risico op serotoninesyndroom

A

verhoogt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly