extra info 2 Flashcards

1
Q

wat gebeurt er bij een allergische reactie?

A
  • Ag bindt aan IgE
  • snelle uitstoot van mediatoren door mestcellen in grote hoeveelheden –> kan systemische effecten hebben
  • vaak binnen een minuut
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vier grote mediator systemen zijn betrokken bij een acute ontsteking?

A
  1. stollingscascade: Hageman factor (XII) geactiveerd bij aanraking met het BM en collageen waardoor XIIa
    –> omzetting van protrombine in trombone en fibrinogeen in fibrine
    –> stolsel vorming
  2. kinine cascade: XIIa stimuleert via de omzetting van moleculen in bradykinine
    –> vasodilatatie, verhoogde permeabiliteit, contractie glad spierweefsel buiten de vaten en pijn
  3. fibrinolytisch systeem: plasmide activatie dat fibrine degradeert tot fibrinolyse producten
    –> producten: verhogen de permeabiliteit van de vaten
  4. complement cascade: plasmine activeert C3
    C3a: vasodilatatie en verhoogde permeabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet fragment C5a op de productie van bepaalde mediatoren?

A

activeert fosfolipide A2 –> hierdoor arachidonzuur uit fosfolipidenmembraan vrijgemaakt om omgezet te worden in mediatoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is een bijwerking van aspirine?

A

Maag ulcera omdat de door remming van de prostaglandine vorming door COX-1 wordt geremd wat zorgt voor maagbescherming
–> in pilvorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

noem twee acute fase eiwitten en hoe zij werken. Welk twee eiwitten komen juist in lagere mate tot expressie in de acute fase?

A

CRP:
bindt op fosforylcholine deel van LPS en teichoinezuur op celwanden van bacteriën, schimmels en dode (humane) cellen
- bevordert fagocytose
- complement activatie door binding van C1q

MBP
- bindt op mannose op MO
- lectine route activatie van het complement

Albumine en transfervrije

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de effecten van IL1 en TNF-a?

A
  • lokaal
  • productie van acute fase eiwitten
  • systemisch: koorts, cachexie, lehteragie, uitstoot van neutrofielen uit beenmerg in bloed
  • CCS synthese en afgifte

TNF-a: NO synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werkt het doden van bacteriën in een cel?

A
  • NADPH-oxidase (membraan) oxideert NADPH waarbij O2 wordt omgezet in het superoxide ion
  • superoxide ion wordt omgezet in waterstof peroxide en waterstof
  • reageert met Cl tot hydrochloorzuur –> sterk anti-microbieel tegen de celwanden van MO
    –> gekatalyseerd door MPO

In fagosoom ook nitrosatieve burst door het induceerbare enzym: stofstof synthase (iNOS) wordt NO gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het effect van NO?

A
  • expressie chemokines, cytokines en adhesiemoleculen verhogen en daardoor de cascade van mediatoren versterken
  • vasodilatatie door relaxatie gladde spiercellen
  • verlaging van leukocyt adhesie (anti-inflammatoir)
  • beperkt aantal leukocyten op plaats van ontsteking
  • dood MO in de fagosomen van geactiveerde Mf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke drie primaire immujndeficienties komen voor die invloed hebben op de functie van fagocyten? wat is de klinische uitkomst hiervan?

A
  1. LAD-1 = leukocyte adhesion defect
  2. chronische granulomateuze ziekte: verminderde oxidatieve burst
  3. chediak-higashi syndroom: direct in fagolysosoom vorming

Sterk verhoogde gevoeligheid voor mn bacteriële infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe heten de DCs in de LK?

A

Interdigiterende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waar bevinden zich de innate receptoren en waaraan binden ze?

A

Fc-R: celmembraan en op Fc deel van Ig

Complement R: celmembraan en intracellulaire vesikels op C3b(i) (of C4b)

lectines: celmembraan (en cytoplasma)
OP geglycosyleerde verbindingen

Scavenger R: Celmembraan (en intracellulaire vesikels)
Negatief geladen polymeren (poli-anionen), zoals ox-LDL en LPS

RIG like R: cytoplasma: RNA ds of ss

NOD like R: cyctoplasma: diverse oa MDP, RNA, flagelline en (anthrax) toxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat herkennen TLRs?

A
  • Gram + bacteriën
  • mycobacterien
  • RNA en DNA virussen
  • gram negatieve (LPS) bacteriën
  • gram + (LTA) bacteriën
  • bacteriën met een Flagel
  • retrovirussen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn drie belangrijke transcriptie factoren?

Wat voor soort moleculen zijn de. moleculen downstream van de TLR en upstream van de transcriptiefactoren?

Welke moleculen bepalen het type reactie bij activatie van de TLR?

A

NF-kB
AP-1
IRF-3

proteine kinases

Bij de specifieke TLR hoort een adapter molecuul die aanleiding geven tot celtype specifieke reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke cellen reageren op gram - bacteriën?

A
  • monocyten: Mf en DCs
  • plasmacytoide DC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe werkt de LPS geïnitieerde signaleringscascade?

A
  • LPS bindt aan LBP en wordt weggevangen uit de circulatie
  • LBP draagt LPS over aan de macrofaag
  • activatie van TLR4
  • activatie van 2 intracellulaire pathways: MyD88/TIRAP en TRIF/TRAM
  • NF-kB en AP-1 activatie
  • mn pro-inflammatoire cytokine productie en type 1 IFN respons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt LPS ook wel genoemd en waarom?

A

Endotoxine vanwege de sterke systemische reactie door de productie van pro-inflammatoire cytokines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn de effecten van de volgende mediatoren:
IL-1
IL-6
IL-12
G-CSF/GM-CSF/M-CSF
TNF-a
IL-8
MCP-1/CCL-2
NF-kB
iNOS
CD80/86

A

IL-1: pro-inflammatoir, koorts

IL-6: acute fase reactie

IL-12: inductie IFN-y productie door NK en Th1 cellen

G-CSF/GM-CSF/M-CSF: stimulatie myelopoeiese en activatie cellen uit die lijn

TNF-a: pro-inflammatoir (zoals IL-1)

IL-8: chemotaxis (mn neutrofielen)
MCP-1/CCL-2: chemotaxis monocyten

NF-kB: transcriptie cellulaire activatie markers (bob adhesie moleculen) en transcriptie pro-inflammatoire cytokines

iNOS: synthese van NO radicalen

CD80/86: Co-stimulatie moleculen op APC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe werken super-Ag?

A
  • binden aan MHC-2 moleculen van APC
    EN aan variabele gebieden van de beta-keten van de TCR buiten de peptide bindingsplaats –> alle T-cellen uit dezelfde VBeta familie worden geactiveerd –> massale activatie van T-cellen
  • hierdoor wordt er een soort interactie tussen de APC en de T-cellen geforceerd (zonder dat het Ag bindt in het MHC moleculen)
  • productie van cytokines zoals IL-1, IL-2, TNF en IFN-y
  • activerend effect op Mf die ook weer cytokines gaan maken
  • systemische effecten

Vergelijkbaar met de reactie op endtoxine omdat de systemische effecten beiden mn komen door TNF

19
Q

wat is nodig om TBC te diagnosticeren (open)?

A

minimaal drie sputum kweken
- een enkele test is onbetrouwbaar vanwege het onvoorspelbare ophoesten van mycobacterien
- bij weinig materiaal is de Sens laag

20
Q

wat moet er gedaan worden bij iemand met TBC?

A

Aangeven bij de GGD volgens de wet publieke gezondheid binnen 24h na constatering door de arts en door het hoofd van het lab

Al bij 1 besmet iemand wordt er verder onderzoek gedaan door de GGD

21
Q

Welke mensen zijn hoog risico voor TBC?

A
  • asielzoekers
  • immigranten uit landen waar een hoge TBC prevalentie is
  • gedetineerden
  • contacten van besmette bron patiënten
  • oud patienten
  • drugsverslaafden
  • illegalen
  • zeevarenden
  • dak en thuislozen
  • immuun gecompromitteerde patienten
22
Q

Welke screeningstesten zijn geschikt bij TBC?

A
  • Mantoux test: contact onderzoek in laag endemische bevolkingen, NIET na vaccinatie met BCG en NIET voor diagnostisch onderzoek
  • Rontgen diagnostiek: mensen die uit hoog endemische gebieden komen of die BCG hebben gehad
23
Q

Wat is de diagnostiek voor TBC?

A
  1. Mantoux test: na 72h een induratie = verharding (niet erytheem) op plek van inspuiten –> is voor vaststellen besmetting
    Kan 3-6 mnd na mogelijke besmetting (heeft ongeveer 2 maanden nodig om positief te worden)
  2. IFN-y release assay: IFN-y tellen of T-cellen tellen die dit maken (betrokken bij TBC) –> besmetting

Diagnostiek:
- kliniek en anamnese: risicofactoren, symptomen en rode vlaggen
- drie sputumkweken met auramine en Ziehl-Neelsen kleuring
- radiologi

24
Q

wat zijn kenmerken van maligne en benigne gezwollen LK? Hoe vaak is zo’n LK maligne bij kinderen?

A

Maligne:
- solitaire LK
- vast-elastisch
- niet pijnlijk of gevoelig
- oudere leeftijd
- risicofactoren (bvb roken)
- supra-claviculaire klier

Benigne
- multipele LK
- elastisch
- pijnlijk/gevoelig
- jonge leeftijd
- geen risicofactoren

1% is lymfadenopathie bij kinderen door malginiteit

25
Q

Wat is kenmerkend voor een normale LK?

A
  • plaat en boonvormig
  • cervixaal doorsnede van < 1 cm
    Inguinaal < 2 cm
26
Q

Is er altijd een actieve/acute ontsteking vooraf aan een chronische ontsteking?

A

Hoeft niet bvb RA, atherosclerose, TBC

27
Q

op welke dingen heeft het hebben van een H. pylori besmetting mogelijk invloed? Hoe behandelen we dit?

A
  • maligne lymfoom
  • ulcera maag en duodenum
  • adenocarcinoom

AB maar grote kans op recidief besmetting
In het westen heeft het grootste deel van de mensen een besmetting met deze bacterie opgelopen op kinderleeftijd

28
Q

wat is kenmerkend voor een granulomateuze ontsteking? waarbij komt het voor?

A
  • aanwezigheid van epitheloide Mf
    bvb geactiveerde (epitheloide Mf en histiocyten of bij een epitheloid sarcoom

TBC
tuberculoide lepra
- M. Crohn
sarcoidose
syfilis in tertiair stadium

29
Q

ywaar hangt het evenwicht tussen regeneratie en littekenvorming af? welke soorten cellen zijn hierbij betrokken?

A

intrinsieke delingsactiviteit van de cellen

  1. labiele cellen: continue mitose activiteit met een hoge turnover
    Darm epitheel en hematopoeietisch weefsel in het beenmerg
  2. stabiele cellen: lage mitose activiteit maar dit kan verhoogd worden bij beschadiging of celverlies
    bvb parenchymateuze organen, lever, pancreas en endotheel in bv
  3. permanente cellen: vrijwel geen mitose activiteit
    bvb neuronen en myocard cellen –> littekenvorming
30
Q

Welke groeifactoren zijn belangrijk bij weefsel herstel en door welke cellen worden ze gemaakt?

A
  • FGF = fibroblast growth factor door Mf
  • VEGF = vascular epithelial GF cellen van BW (oa fibroblasten)
  • EGF, PDGF, FGF en TGR: stimuleren proliferatie van fibroblasten en collageen synthese
    EGF = epidermal GF
    PEGF = platelet derived GF door trombocyten
  • TGF-b: transforming GF door endotheel cellen en T-cellen –> groei remmend effect
  • TNF: groei remmend (door Mf)
  • IL-1: door Mf
31
Q

wat zijn de stappen van de angiogenese?

A
  1. Vasodilatatie door NO en verhoogde permeabiliteit door VEGF
  2. loskomen pericyten
  3. migratie endotheelcellen naar het gebied met de schade
  4. proliferatie van endotheelcellen (vlak achter het voorste punt van de migratie)
  5. remoddelling en vorming van buizen
  6. migratie pericyten naar het endotheel bij capillairen en glad spierweefsel bij grotere vaten
  7. onderdrukken van de endotheel groei en afzetting van de BM: VEGF, FGF en angiopoetine groep
32
Q

Waarom is nieuw granulatie weefsel rood en oedemateus?

A

Geen acute ontsteking meer

Maar door de angiongenese gevormde vaten zijn nog lek wd vocht in intercellulaire ruimte komt

Macula degeneratie: hierbij speelt dit een rol

33
Q

wat is een voorbeeld van gestoorde wond genezing?

A

Keloid vorming of hypertrofisch litteken

Overmatige hoeveelheid collageen (litteken) waarbij de haarfollikels worden weggedrukt (niet meer zichtbaar bij een biopt)

Grotere kans voor mensen van het negroïde ras

34
Q

wat is van invloed op de wondgenezing?

A
  • voedingstoestand (vitamine c)
  • metabole status (DM)
  • toestand algemene circulatie (atherosclerose)
  • hormonen: CCS remmen collageen synthese
  • infecties (meest belangrijke oorzaak)
  • mechanische factoren (krabben)
  • vreemdlichaam
  • locatie van de wond
35
Q

wat is het diGeorge syndroom?

A

deletie 22q11 waardoor foutieve aanleg van het thymus epitheel waardoor het op een verkeerde plek komt zoals in de hals of tongbasis (embryonaal defect van de neurale buis)

36
Q

waaruit is de thymus opgebouwd?

A

een reticulair netwerk uit epitheel waarbij epitheel cellen niet enkele een bedekkende of secernerende rol hebben
Mf, DC, fibroblasten endotheelcellen

37
Q

wat is thymic crosstalk?

A

dat de Stromae cellen van de thymus voor een juiste organisatie afhankelijk zijn van thymocyten

3D structuur = corticaal epitheel door CD44+ CD25+ stadium (pro-t-cellen dus hebben nog geen gearrangeerde receptor) –> subscapullair

medulla epitheel door: SP CD4+ cellen

38
Q

wat is een ziektebeeld dat voor kan komen bij een mutatie in AIRE?

A

APS-1 = auto-immuun polyendocrinopathie syndroom
verminderde werking van de bijschildklier, bijnieren en candidiasis en andere endocrinopathien

–> geen negatieve selectie in de thymus –> auto-immuun respons

39
Q

wanneer spreken we van MIS-C?

A

Kinderen en adolescenten van 0-19 jaar met ≥ 3 dagen koorts
EN ≥ 2 van de volgende kenmerken

  1. Huiduitslag of bilaterale non-purulente conjunctivitis of mucocutane inflammatie (mond, handen of voeten)
  2. hypotensie/shock
  3. tekenen van myocard disfunctie
  4. Tekenen van coagulopathie
  5. Acute gastro-intestinale verschijnselen (diarree, braken of buikpijn)

MET daarbij
- EN verhoogde inflammatiemarkers (BSE, CRP of procalcitonine)
- EN geen andere voor de hand liggende microbiële verwekker van inflammatie, zoals bacteriële sepsis, stafylokokken of streptokokken toxic shock-syndroom
- EN aangetoonde COVID-19-infectie (RT-PCR, antigeentest of serologie) of gedocumenteerd contact met COVID-19-patiënt

40
Q

Wat is de ziekte van Kawasaki?

A

vasculitis van de medium grote bloedvaten
Bij: kinderen < 5 jaar
met:
- persisterende koorts (≥ 5 dagen) die niet reageert op standaard medicijnen
- bilaterale conjunctivitis
- symptomen in de mond door necrotiserende micro-vasculitis
- cervicale lymfadenopathie
- erytheem afwijkingen op de extremiteiten (palm en voetzolen)
Of een Rash
-

41
Q

wat zijn overeenkomende kenmerken tussen MIS-C en de ziekte van Kawasaki?

A
  • systemische ontsteking,
  • persisterende koorts
  • overactief/ontremd afweersysteem.
42
Q

wat is kenmerkend voor een cryptococcen meningitis?

A
  • hoofdpijn
  • geen meningeale prikkeling
  • verhoogde intra-craniele druk (verhoogde openingsdruk bij lumbaal punctie)
  • met name bij HIV patiënten met een CD4 getal < 100
43
Q

Welke twee moleculen zijn betrokken bij de interactie tussen candida en macrofagen?

A

Candida: beta-glucan = PAMP
macrofaag: dectine-1 = PRR

44
Q
A