examen wiskunde Flashcards

1
Q

Onafhankelijke verandelijke

A

De veranderlijke waarvan je de waarde kiest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afhankelijke veranderlijken

A

De resultaat van de berekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kunnen er meer Afhankelijke veranderlijken of Onafhankelijke verandelijke

A

Onafhankelijke verandelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Expliciete vergelijking

A

Je kunt onmiddelijk de afhankelijke verandelijke berekenen bv y=x/2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Impliciete verandelijke

A

Om de afhankelijke verandelijke te berekenen moet je het eerst omvormen tot een expliciete vergelijking bv x/2+y/2=0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lineair verband

A

Wordt bepaald door de formule
Y=ax+b hier noem je de b de beginwaarde en a de constante verandering van y per meteenheid
De grafische voorstelling van een lineair verband is een rechte of een deel van een rechte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kwadratisch verband

A

Word bepaald door de formule y=ax•ax

De grafische voorstelling van een kwadratisch verband is een parabool of een deel van een parabool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Omgekeerd evenredig verband

A

Een verband tussen 2 veranderlijken is omgekeerd evenredig als het product van deze verandelijken steeds gelijk is aan een constant getal
Een omgekeerd evenredig verband word bepaald door de formule y=a/x
Een grafische voorstelling van een omgekeerd evenredig verband is een hyperbool of een deel van een hyperbool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een Argument

A

Een waarde van de onafhankelijke verandelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een beeld

A

De waarde van een afhankelijke verandelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Definitie functie

A

Een functie is een verband waarbij alk argument hoogstens een beeld heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functiewaarde

A

Bij een functie noem je het beeld een functiewaarde vb f(-2)=2.(-2)+1=-3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie domein

A

Het domein van een functie is de verzameling van alle reële getallen waarvoor je een functiewaarde kunt bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie bereik

A

Het bereik van een functie is de verzameling ban alle functiewaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie nulwaarde

A

Een nulwaarde van een functie is een getal waardoor de functiewaarde 0 is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie eerstegraadsfunctie

A

Een eerstegraadfunctie is een functie met een voorschift van de vorm f(x)= mx+q waarbij m niet gelijk is aan 0

17
Q

Definitie richtingscoëfficiënt

A

De rico van een rechte door de oorsprong ( 1ste graadsfunctie) is de verandering toename of afname van de functiewaarde als het argument met een eenheid toeneemt m is de rico

18
Q

Positieve rico is een

A

Stijgende rechten

19
Q

Negatieve rico

A

Is een dalende rechten

20
Q

Definitie vergelijking van een rechte

A

Een vergelijking van een rechte is een voorwaarde waaraan de coördinaat van een punt moet voldoen om tot de rechte te behoren

21
Q

Horizontale rechte

A

Rico 0

22
Q

Verticale rechte

A

Geen rico

23
Q

Collineaire punten

A

Collineaire punten zijn punten due tot eenzelfde eenheid behoren

24
Q

Zwaartelijn van een een driedoek

A

Een zwaartelijn van een driehoekis een rachte door een hoelpunt en het midden van de overstaande zijde

25
Q

Om te bepalen of 3 punten collineaire zijn

A,b,c

A

Stel je de vergelijking op van de rechte door 2 van de 3 punten;
Controleer je of het derde punt op die recht ligt