examen nederlands Flashcards

1
Q

HISTORISCH VERHAAL

A

in het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hedendaagse verhaal

A

hier en nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sciencefictionverhaal

A

in de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

rechtlijnig/chronologisch verhaal

A

het verhaal word in volgorde verteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

flashback

A

terugflits

de verteller in het verhaal verteld iets over vroeger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

niet chronologisch verhaal

A

is al het verhaal niet in volgorde verteld bv als je flashback of flashforward gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoofdzaken

A

belangrijkste zakken punten in de tekst info om de tekst te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bijzaken

A

zijn niet zo belangrijk meestal voorbeelden of toelichtingen die de hoofdzaken versterken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waaierschema

A

schem opgebouwd uit sleutel- of kernwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

boomschema

A

stamboom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cyclisch schema

A

beschrijft een kringloop van gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

feitenketting

A

zet feiten op een rij op een logische manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tabelschema

A

geeft een duidelijk overzicht van eigenschappen of kenmerken dat kunnen nadelen en voordelen zijn maar ook overeenkomsten en verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vertelstandpunt of vertelperspectief

A

een verhaal wordt verteld vanuit een bepaald standpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

belevende ik

A

ik persoon verteld het en beleeft het maar weet niet hoe het afloopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vertellende ik

A

ik persoon verteld het en weet hoe het afloopt

17
Q

auctorieel/alwetend

A

kan vooruit en terugblikken in het verhaal is alwetend
weet wat er op verschillende plekken tegelijk gebeurd
is geen personage in het verhaal

18
Q

personeel

A

het is alsof er geen verteller is in het verhaal je hebt toegang tot de gedachten en gevoelens van het personage

19
Q

wisselende verteller

A

ik,hij,zi

hij kent de afloop wel/nietj

20
Q

samenstelling

A

is een woord dat samen gesteld word door een of meerder bestaande grondwoorden

21
Q

afleiding

A

is een woord dat ontstaat door een grondwoord te combineren met toevoegsels (voorvoegsels,achtervoegsels)

22
Q

leenwoorden

A

worden die je van een andere taal overneemt

23
Q

samentrekking

A

is een mengwoord waarin 2+ woorden met elkaar versmolten raakt tot een nieuw woord zulke woorden noem je ook portnateaus of blends