examen aardrijkskunde Flashcards

1
Q

kenmerken

  • onbekend gebied
  • geen verkeersontsluitingen
  • enkel wild kamperen of verblijven bj plaatselije bevolking
A

ontikkelingsstadium

geen toerisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken

  • eerste centrum met verblijfsmogelijkheden
  • begin van ontsluiting
  • nog weinig bezoekers
  • meestal exclusief en avondtuurlijk
A

ontikkelingsstadium

pioniersstadium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken

  • meerdere toeristische centra
  • goede verbindingen tussen de centra
  • veel plubiciteit voor de mogelijkheden
A

ontikkelingsstadium

in ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kenmerken

  • goed uitgebouwd op alle vlakken
  • verschillende mogenlijkheden voor uitstappen/bezoeken
  • ook mogenlijkheden buiten het toeristisch seizoen
A

ontikkelingsstadium

gevolkeerde fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

kenmerken

  • specialisatie van sommige centra op 1 domein
  • maximale transportverbindingen
  • massatoerisme met slechte gevolgen voor het millieu
A

ontikkelingsstadium

verzaadigde fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de brandcultuur =

A

akkers worden klaargemaakt en besmet door het afbranden van de oorspronkelijke vegetatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hakbouw =

A

na de brandcultuur word de verkoorde plantenresten als enige meststoffen met een hak omgewoeld in de grond meestal door vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zwerflandbouw =

A

na enkele jaren is de grond door een gebrek aan meststoffen uitgeput de mensen verhuizen dan naar een nieuwe nederzettingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

teeltafwisseling =

A

de boeren zaaien steeds andere geassen op hun veld om snelle bodemuitputting tegen te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat doen afrikaanse boeren

A

ze doen aan zelfvoorziende landbouw dat wil zeggen dat ze gewassen telen voor zichzelf en hun gezin niet voor export

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verzamelcultuur =

A

het verzamelen van vruchten en zaden alleen de pygmeeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

synoniem voor open savanne

A

sahel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

noem de 8 open savanne landen op

A
1 senegal
2 mauritanie
3 mali
4 burkino faso
5 negeria
6 tjaad
7 sudan
8 ethopie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke staten behoren tot de moesson-azie

A

Chine,Zuid-Korea,Japan,Taiwan,Filipijnen,
Indonesie,Papoea-nieuw guinea,Maleisie,Cambodja,Thailand,Myanmar,
Bangladesh,India,Bhutan,Nepal,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pamir =

A

in Azie komen alle reliefgebieden voor, vooral de hooggebergten vormen grote assen dwars door het continent het knooppunt van die assen noem je pamir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

noem de 7 belangrijkste rivieren in azie

A
1 indus
2 ganges
3 jangtsekiang/blauwe rivier
4 haango/gele rivier
5 ob
6 jenisej
7 lena
17
Q

paddy’s =

A

daar word rijst vooral nat verbouwd

18
Q

hoeveel moet de tempra, neerslag, bodem, relief van rijst zijn

A

tempa; min 10 graden gedurende 2 maandem
neerslag; min 100 mm tijdens 4 opeenvolgende maanden
bodem; vruchtbaar leem of klei
relief; vlak

19
Q

irrigatie =

A

kunstmatige bevloeiing

20
Q

wat wilt morderne landbouwvormen zeggen

A

dat wil zeggen dat men aan zaadselectie doet en veel gebruik maakt van bestrijdingsmiddelen en kunstmest

21
Q

welk jaar groene revolutie?

22
Q

30 jaar naar de groene revolutie zijn er nadelen zichtbaar welke zijn dat?

A
  • het waterpeil is enorm gezakt
  • ongedierte geraakt bestand tegen de sproeimiddelen
  • voor veel gewassen daalt de opbrengst per hectare
  • de diversiteit in rijstsoorten vermindert sterk
23
Q

wheat belt noordelijk gebied

A

north dakota,south dakota, montana

24
Q

wheat belt zuidelijk gebied

A

canses,oaklahoma,colorado

25
prairie =
tarwe is een grassoort en groeit dus zeer goed in de grasstppe die in amerika word genoemd
26
zwarte aarde/tsjernozem =
de plateaus hebben een vruchtbare leembodem die geschiktis voor tarweteelt
27
wintertarwe word
zuidelijk belts gezaaid het graan word geisoleer door de sneeuwdek en levert grote opbrengsten
28
zomertarwe word
noordelijk belts in de lente de opbrengsten zijn kleiner
29
droogtelandbouw of dry-farming
men laat de grond een of meerdere jaren braak liggen om de watervoorraad op te sparen
30
nadelen van droogtelandbouw
1 door de de grote droogte onstaan dustbowls of stofkommen; gebieden waarin stofstormen de vruchtbare bodem weg blazen 2 in de heuvelachtige gebieden trad bodemrosie op door de neerslag nadat de vruchtbare laag weggespoeld was, bleven er badlands over
31
waterindiltratie =
men laat na de oost een stoppelveld staan. dit belet bodemerosie in de zomer en vangt meer sneeuw op in de winter
32
contourploegen =
parallel met de hoogtelijnen ploegen vermindert de snelheid van het afstromend regenwater
33
strip-copping
stroken van verschillende landbouwgewassen zaaien die op verschillende tijdstippen gezaaid en geoost worden zo vermijdt men grote stukken braakgronden
34
deserticatie =
Uitbreiding van de woestijn en-of het woestijnlandschap. De oorzaak hiervan ligt meestal bij de mens.