Examen IWE 13 Maart 2015 Flashcards
In een roestvast staal kan spanningscorrosie optreden:
a) Noem 4 maatregelen die genomen kunnen worden om spanningscorrosie te voorkomen/de gevoeligheid te verminderen.
b) Welk type RVS is het gevoeligst voor spanningscorrosie, ferritisch, austenitisch of duplex RVS?
c) Welk type RVS is het minst gevoelig voor spanningscorrosie, ferritisch, austenitisch of duplex?
d) Beschrijf kort 1 test die voor spanningscorrosie wordt gebruikt
a) elektrolyt vermijden, onbeschadigd oppervlak, T verlagen, spanning verlagen, ander materiaal toepassen
b) austenitische RVS
c) ferritisch
d) plaat onder spanning in een chlooromgeving plaatsen (constant load test in een corrosief milieu, vaak met H2S), zoutsproeitest, SSTR-test, staan een aantal in je boek, Slow Strain Rate Test, Zoutsproeitest
Gietijzer:
a) ferritisch nodulair gietijzer wordt als goed lasbaar beschouwd. Een van de redenen daarvoor is dat er minder harding optreedt in de WBZ. Verklaar dat.
b) Als LTM wordt vaak een Ni-basislegering toegepast. Waarom?
a) door toevoegen van entmiddel dan bolletjes C, daardoor minder opmenging met C en dus minder opharding
b) is ook taai zodat het de spanningen kan opvangen
Warmtebehandelingen
a) Wat zijn de voorwaarden die nodig zijn voor het verkrijgen van precipitatieharding?
b) Beschrijf de warmtebehandeling met een T-tijd-grafiek en geef daarin informatie bij de T en tijden
c) Wat is de invloed van lassen op de mechanische eigenschappen van de verbinding in een precipitatiegehard materiaal?
d) Noem 2 praktische oplossingen om hiermee om te gaan bij gebruik van dezelfde legering.
a) teruglopende oplosbaarheidslijn, legeringselemten die kunnen precipiteren, juist tijd-temperatuurbehandeling igv niet-zelf-uithardende precipitaten
b) 530 oplosgloeien, daarna in 10 uur op 200 grC.
c) Sterkte en HH nemen af doordat precipitaten oplossen in de matrix. Alleen bij niet-luchthardende precipitaten.
d) gloeien, LTM uit andere groep die sterker is, sterker dan BM, ontwerpen op de sterkte van de las
De weerstand tegen kruip bij C-staal wordt oa verhoogd door toevoegingen van carbidevormers
a) Noem 5 van deze elementen
b) Waarom neemt de kruipweerstand toe door toevoeging van deze elementen?
c) De weerstand tegen kruip wordt ook verhoogd door Co. Co is geen carbidevormer. Waarop berust de werking van Co?
a) W, Mo, V, Ti Nb, Cr
b) Vormen carbides en precipiteren in de korrel en op de korrelgrens. Carbides op korrelgrenzen bemoeilijken afschuiven van de korrels onderling. En oplosharding zorgt voor hogere vormvastheid van de korrel.
c) Element die niet carbide vormt, verhoogt wel kruipbestendigheid door oplosharding. Spanningen in rooster. Vertraagt ook de incoherente precipitatie van overige carbiden.
2 constructiestaalsoorten van het type S355N met een dikte van 10 mm worden met het MAG-proces gelast (stompe lasnaad en Q van 1,2 kJ/mm). Ze hebben verschillende [C] en Ceq.
A C=0,17 Ceq=0,42
B C=0,14 en Ceq=0,46
a) Waardoor wordt het hogere koolstofequivalanet van B veroorzaakt?
b) Schets in een grafiek de HH van beide staalsoorten in de WBZ als functie van de afstand tot de smeltlijn.
c) Geef een toelichting op het verloop van de HH, dus verklaar waarom de HHprofielen verschillend zijn
d) Is er bij staal B, vanwege het hogere Ceq, de noodzaak om voor te warmen om koudscheuren te voorkomen? Geef een korte toelichting.
a) Hoger gehalte Mn in materiaal B.
c) Met hogere [C], dan hogere HH, met hoger Ceq, dan langere doorharding
d) Je moet gaat rekenen, omdat de Ceq richting de 0,45 gaat. Met massieve draad en deze dikte, hoeft dat niet.
Afhankelijk van de soort slijtage vindt de materiaalkeuze plaats. Welke van de volgende materialen (a-c) zijn mogelijk geschikt voor toepassing bij de genoemde vormen van slijtage? a) X120Mn12 b) X120Cr12 c) X40CrMoV5-1
- Schurende abrasieve slijtage
- Stotende abrasieve slijtage
- Thermische vermoeiing
- Chroom Mo V voor thermische vermoeiing, omdat deze kruipvast is
- Mn voor toepassingen met stotende abrasieve slijtage: voor de taaiheid
- Schurend voor b) omdat deze harder is
Bij het lassen van Al (legeringen) kunnen verschillende problemen optreden. Noem er 4 en geef kort aan wat er gedaan moet worden om die problemen te voorkomen.
- Sterkte neemt af bij lassen
- Oxidehuid: brosse structuur van insluitsels van oxides. Mechanisch verwijderen en zo snel mogelijk lassen.
- Onvoldoende inbranding: bindingfouten (ivm lage kappa). Andere naadvorm. Voorwarmen.
- Krimp en vervorming: warmscheuren. Star inklemmen, naadvolume verkleinen.
- Porositeiten: voorkomen van H door gasbescherming en schoonmaken. Alle H bronnen vermijden.
Roestvast staal
a) Wat verstaat u onder de sigma fase?
b) Welke staalsoorten zijn hiervoor bijzonder gevoelig?
c) Welke elementen bevorderen de vorming ervan?
d) Bespreek de invloed op de mechanische eigenschappen
a) Intermetallische uitscheiding van Fe en Cr.
b) Staalsoorten met meer dan 17% Cr
c) Cr, Mo, Ti. Katalysatoren. Komt omdat neus van ellende verschuift. Sigma fase ontstaat dus eerder doordat de lijnen in het TTT-diagram verschuiven.
d) Complexe structuur dus bros. Taaiheid gaat achteruit. Hard. Zet zich af op de korrelgrens, dus gehele structuur wordt brosser.
Welke Al groepen zijn precipitatie hardbaar?
2, 6 en 7
2: Al Cu
6: Mg Si
7: Mg Cu
Wat is de reden dat je constructies nooit normaalgloeit?
De rekgrens van de structuur verandert dusdanig, dat de structuur teveel vervormt.
