Engels j 5 Flashcards
een blad papier
a piece of paper
een potlood
a pencil
een lat
a ruler
een markeerstift
a marker / a highlighter
een balpen
a ballpoint pen
een pennenzak
a pencil bag / case
een schaar
scissors
een opdracht
an assignment / a task
een toets
a test
studeren
to study
huiswerk maken
to DO homework
een oefening maken
to DO an exercise
naar school gaan
to go to school
slagen voor je examens
to pass your exams
niet slagen voor je examens
to fail your exams
een examen
an exam
een rekenmachine
a calculator
een leerkracht
a teacher
een leerling
a pupil
een student
a student
een hoofdletter
a capital letter
een punt
a full stop
een vraagteken
a question
een komma
a comma
een werkwoord
a verb
een bijvoeglijk naamwoord
an adjective
een zelfstandig naamwoord
a noun
een zin
a sentence