Emoties Flashcards

1
Q

affectieve predisposities

A

persoonlijkheidskenmerken (bijv. heeft een kort lontje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

esthetische emoties

A

niet te verklaren, bijv. luisteren naar muziek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gebruiksgerichte emoties

A

wel te verklaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

natuurlijke selectie

A

reproductie van kenmerken die betere overlevingskans hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

epigenetica

A

aan/uit gaan van genen, afhankelijk van omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

survival of the fittest

A

succes van reproductie, alleen best aangepaste blijven overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

seksuele selectie

A

selecteren van een partner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mannen jaloezie

A

bang voor vrouw die seks heeft, anders resources in kinderen van een ander steken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vrouwen jaloezie

A

bang voor man die verliefd wordt, anders geen stabiele partner voor opvoeden kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

antropologie

A

kijken naar menselijke beschavingen die lijken op ons (bijv. mensen in eerdere ontwikkeling zoals stammen uit amazone)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

theory of mind

A

kunnen inbeelden wat een ander denkt of voelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

epicureanisme

A

idee dat mensen recht hebben om geluk na te leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

negatieve emoties (functie)

A

om dingen te vermijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

positieve emoties (functie)

A

vooral om kansen te kunnen grijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stoicisme

A

idee dat emoties komen door verlangens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

emotieregulatie

A

proces waarbij je beïnvloed welke emotie je hebt en hoe je dit ervaart en uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hedonische doelen (emotieregulatie)

A

korte termijn wensen om je beter te voelen (bijv. lekkere chocola eten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

instrumentele doelen (emotieregulatie)

A

sociale of prestatie motieven kunnen behaald worden door emoties te reguleren (bijv. geen chocola eten omdat je wil afvallen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

emotie polyregulatie

A

in situatie meerdere regulatiestrategieën gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

white bear effect

A

gevoel proberen te onderdrukken is juist meer aan gevoel denken (bijv. niet aan witte beer denken, is juist aan witte beer denken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

interpersoonlijke emotieregulatie

A

beinlvoeden van emoties van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

appraisal

A

signaal dat er iets komt waar we aandacht aan moeten besteden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

primaire appraisal

A

automatische onbewuste beoordeling of stimulus goed of slecht is, komt eerst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

secundaire appraisal

A

bewuste en complexe beoordeling om te bepalen wat je moet doen/wat er gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

alexithymia

A

weinig woorden hebben voor emoties

23
Q

orchidee kinderen

A

reactief, vatbaar voor negatieve ervaringen en uitdagingen

24
Q

paardenbloem kinderen

A

minder reactief, kunnen overal opbloeien

25
Q

mindfulness

A

op een bepaalde manier aandacht geven (expres, in het moment en zonder oordeel)

26
Q

interoceptieve fenomenen

A

ademhaling, lichaam, emoties

27
Q

habituatie paradigma (emotieherkenning)

A

kinderen kijken langer naar nieuwe patronen dan bekende patronen, hierdoor onderscheidt kunnen maken

27
Q

exteroceptieve fenomenen

A

komen via zintuigen binnen

28
Q

emotion face processing (emotieherkenning)

A

is meer dominant in ene helft hersengebied

29
Q

sociale verwijzing (emotieherkenning)

A

anderen emotionele uitdrukkingen gebruiken om eigen gedrag te leiden

30
Q

effortfull control

A

vermogen om aandacht en gedrag vrijwillig te reguleren

31
Q

vermijdende hechting

A

kind reageert niet gelukkig, kan niet door de ouder worden getroost, ouders negeren emoties

32
Q

afwerende/resistente hechting

A

veel angst en stress na scheiding, verdrietige/boze emoties, inconsistente gevoeligheid ouders

33
Q

Gedesorganiseerde hechting

A

geen consistente manier om ermee om te gaan, verward of tegenstrijdig gedrag

34
Q

ouderlijke metallisatie

A

vermogen van ouders om de interne toestanden van hun kinderen weer te geven

35
Q

cognitieve gevoeligheid

A

mate waarin een iemand rekening houdt met de kennis en capaciteiten van zijn/haar partner tijdens interactie

36
Q

parental meta emotion filosofie

A

ouders ontwikkelen overtuigingen over eigen emoties en de emoties van hun kinderen

37
Q

distale factoren

A

staan ver weg van kind, bijv. buren of school

38
Q

proximale factoren

A

staan dichtbij kind, bijv. familie en vrienden

39
Q

nervus vagus

A

zenuwbanen die zorgen voor doorgeven van parasympatische prikkels

40
Q

sympathisch stelsel

A

voor actie, fight or flight

41
Q

parasympatisch stelsel

A

voor rust, rest or digest

42
Q

polyvagal theory

A

stelde dat er meerdere nervus vagus waren

43
Q

vagale toon

A

invloed van het parasympatische systeem op het lijf in rust

44
Q

somatic marker hypothesis

A

info uit lichaam nodig om ons gedrag te begeleiden

45
Q

affect infusion model

A

emoties dringen door in een cognitieve taak om oordelen te beinvloeden

46
Q

affect as information benadering

A

emoties kunnen op zichzelf informatief zijn

47
Q

dispositie theorie van Zillmann

A

geneigd om van fictieve personen te houden die zich goed gedragen en hekel aan mensen te hebben die zich slecht gedragen

48
Q

mentalization based treatment

A

weten wat er in jezelf en anderen omgaat, motieven interpreteren –> vaak voor borderline

49
Q

wedekerige reactie

A

gevolg van emotionele besmetting (bijv. boos triggert boos)

50
Q

complementaire reactie

A

andere emotie uitlokken (bijv. woede triggert angst)

51
Q

cognitieve empathie

A

verbonden met perspectief nemen, in andermans schoenen staan

52
Q

affectieve empathie

A

hetzelfde voelen als de ander

53
Q

deep learning

A

software leert steeds meer bij naarmate het meer gezichtsuitdrukkingen ziet

54
Q

colic huilen

A

onbekend waarom baby’s huilen

55
Q

social rank theory

A

macht zit in onze ervaring van bepaalde emoties

56
Q

malicious envy/jaloezie

A

kwaadaardig, op een oneerlijke manier is van waarde hebben gekregen

57
Q

benign envy/jaloezie

A

goedaardig, rang halen door hard werken

58
Q

infrahumanisering

A

neiging van ingroup leden om dierlijke eigenschappen toe te kennen aan outgroup leden