effecten van langdurig trainen Flashcards

1
Q

soorten uithouding

A
  1. spieruithoudingsvermogen
    - specifiek voor individuele spieren
    - metabole aanpassingen door training
    - vermogen van 1 of meer spieren op herhaaldelijke of statische inspanningen vol te houden
    - verwand met spierkracht & anaeroob vermogen
  2. cardiorespiratoire -
    - aeroob uithoudingsvermogen
    - vermogen van gehele lichaam in volhouden van langdurige ritmische inspanning
    - verbonden met ontwikkeling cardio & respi systeem
    - maximaal aeroob vermogen = VO2max
    - submaximaal vermogen = lactaat drempel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

chronische aanpassingen aan hartgrootte

A
  1. soorten hypertrofie
    - volume belasting door uithoudingstraining
    –> excentrische hypertrofie = diameter neemt toe
    - drukbelasting door krachttraining
    –> concentrische hypertrofie = dikte v/d wand neemt toe
  2. effect van sporten
    - lopen = pure uithouding
    - fietsen & roeien = ook meer kracht te pas
    - fitness = pure kracht
    –> toch geen grote toenames van diameter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chronische aanpassingen aan slagvolume

A
  1. waardes: rust / max
    - ongetraind = 60 / 100
    - getraind = 80 / 130
    - goed getraind 100 / 175
    - kleine stijging submaximaal = groter slagvolume in rust
    - grote stijging bij maximale inspanningen
  2. toename van EDV
    - excentrische hypertrofie
    - meer bloedplasma
    - lagere maximale HF = lagere vullingstijd
  3. daling van ESV
    - concentrische hypertrofie = grotere contractie kracht
    - betere preload ≈ EDV
    - afname perifere weerstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

chronische aanpassingen van hartfrequentie

A
  1. verandering
    - daling van HF in rust & tijdens inspanning
    - 10-30bpm na 6maand
    - snellere daling na inspanning
    - geen daling van maximale hartslag
    –> lichte afname mogelijk voor optimale vultijd & slagvolume
  2. vergelijken van HF
    - tussen verschillende personen geen goede interpretatie
    - bij dezelfde persoon: daling = beter getraind
    –> ook voor sneller herstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

chronische aanpassingen van HMV

A
  1. veranderingen
    - HMV = HF X SV
    - bij submaximale inspanning daalt HF & stijgt SV
    –> gelijke HMV submaximaal
    - zelfde inspanning = altijd zelfde hoeveelheid O2 nodig = zelfde HMV voor elke waarde
    - wel mogelijke stijging bij maximale inspanningen
  2. doorbloeding
    - algemeen beter door groter HMV
    - toegenomen cappilarisatie getrainde spieren
    - betere rekrutering van bestaande capillairen
    - effectievere herverdeling van inactieve gebieden
  3. bloeddruk
    - verlaging bij mensen met hypertensie
    - op zelfde inspanning = afname van bloeddruk
    - SBD verhoogt & DBD verlaagt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

chronische aanpassingen van respiratoire systeem

A
  1. veranderingen
    - combinatie toegenomen ademdiepte & ademfrequentie
    - tijdens rust = zelfde ventilatie
    - verschil van arterieel-veneus verschil
    –> vooral ven maximale inspanning
    - door betere zuurstofopname weefsels & betere verdeling van bloed
  2. waardes van VO2max
    - man / vrouw
    - topsport uithouding = >75 / >65
    - team & raket sporten = 55-65 / 45-55
    - stedentair = 40-45 / 30-40
  3. factoren die beïvloeden
    - ergelijkheid, leeftijd & geslacht (vrouwen 20% minder ongetraind & 10% getraind)
    - responders & nonresponders
    –> door training toename van 0 -> 40%
    - mate van getraindheid: hoger begin niveau = minder verbetering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

detraining

A
  1. definitie
    - gedeeltelijk of volledig verlies van trainsingsgeïnduceerde aanpassingen
    - anatomisch, fysiologisch & prestatie gerelateerd (structureel & functioneel)
    - door reductie of stopzetten van training
  2. factoren die grote bepalen
    - initiële fysieke fitheid
    - type & modaliteit van voorafgaande training
    - duur van detraining
    –> short term < 4 weken < long term
  3. algemeen mechanisme
    - niet voldoende trainingsstimulus voor onderhoud
    - cardiorespiratoir, metabool & muscularie degeneratie
    - 10-15% algmene daling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

detraining metabool

A
  • daling spierglycogeen
  • daling insuline gemideerde glucose opname & GLUT-4-transporters
  • daling HDL-vetten & stijging LDL-vetten
  • stijging lactaat na inspanning aan zelfde intensiteit
    –> snellere productie & daling van buffer capaciteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

detraining andere mechanismen

A
  1. cardiorespiratoire
    - daling bloedvolume & slagvolume
    - saling VO2max & duur tot toale uitputting
    - stijging van submaximale & maximale RER
  2. musculair
    - daling cappilaire densiteit & myoglobine concentratie
    - daling oxidatieve - & mitochondrionale enzymen
    - daling dwarsdoorsnede
    - daling EMG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

algemene lichaamsbegrippen temperatuur

A
  1. homeostase = hemotherm
    - constant 36,1-37,8
    - lichaamstemp = kerntemp
    - meting door hypothalamus = thermostaat
    - meting door mensen = nauwkeurigst aan rectum
  2. buiten normale bereik
    - langdurige inspanningen, ziekte, extreme warmte/koude
    –> maar 30% van energie tijdens inspanning naar arbeid, rest naar warmte
    - fluctuaties dag tot dag & uur tot uur van minder dan 1°C
  3. regulatie
    - balans productie & verlies
    - reactie van lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

GLT

A

gemiddelde lichaamstemperatuur

  1. begrip
    - rekeninghouden kerntemp & huidtemp
    - huidtemp kan hoger of lager zijn afh van uitwendige omstandigheden
  2. interpretatie
    - GLT = 0,33 x huid + 0,67 x rectum
    - gradient
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

warmte-evenwicht

A
  1. warmte opname
    - metabole warmte
    - omgevings warmte
    - geleiding + stroming + straling
  2. warmte verlies
    - geleiding + stroming + straling
    - verdamping (zweet)
    –> belangerijkst
  3. gewenning aan temperatuur
    - training van fysiologische reacties
    - acclimeren = in kamer
    - acclimatiseren = in natuurlijke omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

transport van lichaamswarmte

A
  1. geleiding = door vaste stof = direct moleculair contact
  2. stroming = door beweging van gas of vloeistof
  3. straling
    - overdracht door elektromagnetische straling
    - belangerijkste tijdens rust = 60%
  4. verdamping
    - voornamelijk zweet
    –> NaCl, K+, ureum & lactaat
    - afdruppend zweet ≠ verkoeling
    - belangerijkst tijdens inspanning = 80%
    - ook insensibel waterverlies = longen & slijmvliezen

S = warmte acculumulatie = som van alle facotoren
–> metabole productie, geleiding, stroming, straling & verdamping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

luchtvochtigheid

A
  1. hoge luchtvochtigheid
  2. meer water moleculen
  3. vermindering mogelijkheid opname water door lucht
  4. lagere verdamping van zweet
  5. minder warmte-afgifte = zweet-bad

droge lucht & warm = meer verdamping dan vorming van zweet = droge huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

warmte-sensoren

A
  1. centrale sensoren
    - hypothalamus
    - controle bloed naar hersenen
    - gevoelig tot 0,01°C
    - start van reflexmatige reactie
  2. perifere sensoren
    - omgevings- & huid temperatuur
    - bewuste waarneming
  3. besluitvorming
    - POAH preoptic-anterior hypothalamus
    - afwijkingingen van setpoint
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mechansimen voor hypertermie

A
  1. hypertermie
    - kerntermperatuur > 40°C
    - mogelijk tijdens intense inspanning
    - in spieren tot 42°C
    –> stijgigng efficiëntie van energie systemen in spieren
  2. pathologie
    - ontregeling zenuwstelsel
    - energiemetabolsieme
    - warmte ziekte = verdere pogingen voor warmte afgifte vermijden
  3. effecten
    - vasodilatatie huid & verhoogde permeabiliteit
    –> zweet
17
Q

effectoren hypertermie

A
  1. zweetklieren = warmte afgifte
    - geprikkeld door hypothalamus
    - warmer = meer zweet secreteren
  2. huid arteriolen = warmte afgifte & warmte productie
    - bepalen huiddoorbloeding
    - afkoelen door geleiding, stroming & radiatie
  3. skelet spieren = warmte productie
    - spierrillingen
  4. endokriene klieren
    - throxine & verschillene catecholamines afscheiden
18
Q

mechanismen voor hypothermie

A
  1. hypothermie
    - makkelijk wennen aan koude
    - moeilijk acclimatiseren
    - weinig reacties
  2. effecten
    - verhoogde activatie van skelet spieren = schudden
    - vasoconstictie aan huid
    - verhoogde vrijgave schildklierhormoon & andere voor versnelde metabole snelheid
19
Q

invloed van omgeving op thermoregulatie

A
  1. beïnvloeding van straling & stroming
    - lager temperatuur verschil tussen huid & luchtstroom
    - lucht > 36°C = omgekeerd gradiënt
    –> winnen van warmte door omgeving
  2. beïnvloeding van verdamping
    - hoge luchtvochtigheid = moeilijker verdamping
    - meer moeten zweten voor zelfde afkoeling
    –> gelimiteerde inspanning & kans op hitte aandoeningen
20
Q

dehydratatie

A

% lichaamsgewicht van vochtverlies
1. 1% = prestatie daling aerobe inspanningen
2. 2% = eerste dorstgevoel
- nood aan dwangschema voor optimale prestaties
- sporters beperken tot 1%
3. 5%
- veel grotere daling van prestaties
- niet in verhouding met daling LG

gevolgen lichaam
1. zweet = hypotoon
2. verlies van vocht = hypertonisering van lichaamsvocht
3. trigger van thermoregulatie systeem
4. effecten
- inhibitie vochbeschikbaarheid in zweetklieren
- shift in drempel/threshold van temperatuur = veranderingen van effecten signaal CZS
5. verhogen van kerntermperatuur

21
Q

acute fysiologische aanpassingen aan inspanning in warmte

A
  1. cardiovasculaire drift = verlaging van SV & verhoging van HF
  2. daling van maximale inspanningscapaciteit = maximaal HD daling
  3. energieproductie
    - temp boven 39°C = inhibitie van energieleverinssystemen
    - hogere O2 opname = meer verbruik door door afkoeling
    - sneller anaerobe energielevering = meer lactaat
    –> ook meer spierglycogeen verbruik
    - leidt tot snellere uitputting
22
Q

cardiovasculaire drift

A
  1. langdurige aerobe inspanning aan zelfde intensiteit
  2. toename lichaamstemperatuur
  3. groot deel HMV naar huid voor verkoeling
  4. minder bloed door zweten = erger bij warmte
  5. lagere preload
  6. daling SV
  7. stijging HF om gelijke HD te houden
23
Q

elektrolyten- & vochtbalans

A
  1. transpiratie
    - lichte transpiratie = gefilterd zweet langzaam door buizen
    –> tijd voor volledige reabsorptie Na & Cl
    - zware transpiratie = sneller = hoog Na & Cl gehalte in zweet
    - Ka, Ca & Mg wordt nooit gereabsorbeert
    - stimulatie van zweetklieren gebeurd OA. door aldosterol
    –> grotere absoptie van Na & Cl
  2. maximale zweetproductie
    - 1,6-2L per uur = 2,5-3,2% lichaamsgewicht
    - compensatie = aldosteron & ADH voor maximale reabsorptie in nieren
  3. training & zweet
    - daling van Na & Cl in zweet
    - altijd hoger bij vrouwen
    - salty & niet-salty sweaters bestaan
24
Q

gezondheidsrisico’s inspanning in hitte

A
  1. oorzaak
    - grote warmte productie spieren
    - warmteopname van omgeving
    - belemmerde verdamping
  2. rekening houden met
    - luchttemp
    - luchtvochtigheidsgraad
    - windsnelheid
    - thermische straling
  3. gevolgen
    - stijging tot belemmering van normale celfunctie
    - groter risico op hitte slag
25
Q

meting van warmte belasting

A

= wet-bulb globe temperatue index

  1. opstelling
    - black globe = temperatuur van aarde & andere structuren
    –> stralingswarmte
    - dry bulb = lucht temperatuur
    - wet-bulb = luchtvochtigheid bepalen
  2. interpretatie
    - geleiding, stroming, straling & verdamping weergeven
    - afkoelende mogelijkheden in omgeving inschatten
26
Q

beperkingen van WBGT-index

A
  1. onderschatten van risico op hitte-aandoening als luchtvochtigheidsgraad hoger is als 70%
  2. geen reking met
    - kledij
    - inspanningsintensiteit
    - leeftijd & fitness
    - acclimatisatie
    - ziekte
27
Q

kenmerken inspanning tijdens warme

A
  1. hittekrampen = spierkrampen
  2. overgang
    - dorst & overmatig zweten
    - vermoeidheid
  3. warmtestuwing
    - krachtverlies
    - bleek & koude huid
  4. overgang
    - hoofdpijn, lichthoofdig & misselijkheid
    - kouderillingen & kippenvel
    - stoppen met zweten
  5. hitteberoerte
    - sterke & snelle polsslag
    - warme & droge huid
    - verwarring
28
Q

therapie van hitte aandoeningen

A
  1. hittekrampen
    - door verlies van vocht & mineralen
    - verplaatsen naar koelere locatie
    - toedienen van vloeistoffen met zoutoplossing
  2. warmtestuwing
    - cardiovasculaire systeem kan spieren & huid niet voldoende bevloeien door sterke daling in bloedvolume
    - rust in koele omgeving met voeten omhoog = shock voorkomen
    - toedienen van zoutwater als bewust
    - intraveneus als niet bewust & medisch toezicht
    - lauwe douche -> progressief kouder
  3. hitteberoerte
    - falen van thermoregulatie systemen
    - medisch ingrijpen
29
Q

preventie van gezondheidsrisico’s

A
  1. aflassen van trainingen & wedstrijden als WBGT > 28°C
  2. alert zijn voor hyperthermie signalen
  3. whole-body precooling
  4. hydratatie = voldoende drinken voor, tijdens & na
  5. dragen van geschikte kledij
  6. acclimatisatie aan hitte
30
Q

acclimatisatie aan warmte

A

= verhogend vermogen voor afkoeling bij dezelfde omstandigheden

aanpassingen
1. acclimatisatie training
- 1,5 tot 2u = best
- mate afh van omstanigheden
- boven 50% VO2max
2. hoger plasma volume
3. hoger zweettempo & zweetproductie
4. lagere huidtemperatuur
5. groter gradient met kerntemperatuur
6. andere aanpassingen
- daling HF maximaal & submaximaal
- stijging SV
7. snelheid van aanpassingen
- 3-6d = cardiovasculair
- 5-10d = afname Na & Cl in zweet
- 7-14d = zweetmechanisme & vasodilatatie in houd
8. retentie van 8dagen