algemene Flashcards

1
Q

meten van energieverbruik tijdens inspanningen

A
  1. directe calometrie = calormetrie kamer
  2. indirecte calometrie = respiratoire gasuitwisseling
  3. metingen met isotopen = gemerkt water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

directe calorimetrie

A
  1. 1e wet van thermodynamica
    - principe van behoud van energie
    - bepaalde hoeveelheid energie verbruiken = zelfde hoeveelheid warmte productie
  2. meting
    - bij inspanning = verbruik van energie
    - totale energie komt vrij in kamer
    –> meten van verschil in warmte
  3. voor & nadelen
    - voordeel = nauwkeurige schatting van energie verbranding volledige lichaam
    - nadeel = geen snelle veranderingen volgen & erg duur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

BOM-caloriemeter

A
  1. opstelling
    - vat omgeven met water & zuurstof toevoor
    - schaaltje in midden
  2. uitvoering
    - verbranden van eten
    - totale energie vrijkomst
    - kijken naar verschil in temp. water
  3. waardes
    - KH = 4,10
    - vet = 9,45
    - eiwitten = 5,65
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

indirecte caloriemeting

A
  1. meten van respiratoire gasuitwisseling
    - glucose & vetmetabolisme enkel afh van O2 -> CO2 & H2O
    - schatting door uitademinggassen
    –> werkelijk volume opgenomen zuustof VO2 tov. volume geproduceerde koolstof dioxide VCO2
  2. respiratoire gaswisselingsverhouding = RER
    - 1l zuurstof van KH = 5 kcal
    - 1l zuurstof van vet = 4,6 kcal
    –> dubbele van zuurstof nodig per gram vet
    - RER = VCO2/VO2
    - lagere RER = meer vet <=> hoger = KH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

berekeningen indirecte caloriemeting

A
  • VO2 = ViO2 - VeO2
  • hoeveelheid O2 = hoeveelheid ingeademd - uitgeademd
  • idem voor CO2
  • hoeveelheid = volume x concentratie
  • omgeving: O2 = 21%, CO2 ≈ 0%
    –> rekening houden met standaard omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beperkingen van indirecte calorimetrie

A
  1. enkel geldig onder aerobe drempel
  2. metingen lijken enkel te gelden tijdens rust of steady-state inspanningen
  3. negering van eiwit-oxidatie
    - RER is eigenlijk niet-eiwit-RER
    - normaal 5%
  4. lactaatophoping
    - verhoging CO2 productie door bicarbonaat buffer
    - RER kan waarde 1 naderen = eigenlijk niet mogelijk
    –> onnauwkeurigheid
  5. gluconeogenese = productie van glucose uit eiwitten & vetten
    - in lever
    - RER kan onder 0,7 zakken
    - onderschatting van KH-oxidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gemerkt water

A
  1. isotopen
    - tracer-technieken
    - injectie of oraal van isotopen
    - volgen van verdeling & beweging
    - H2,2 isotopen & O18
    - berekenen van CO2 verbruik
  2. toepassing
    - normaal dagelijkse inspanning
    - lange periode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

basaal metabolisme

A
  1. definitie
    - snelheid van energie verbuik in ruglig
    - na 8u slaap & 12u slaap
    - minimum vereiste energie voor basis fysiologische functies
  2. hoeveelheid
    - 1200-2400Kcal/dag
    - afh van leeftijd, lichaamstemp, stress, hormonen, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

VO2-respons

A

= ventilatie tov. tijd na begin van inspanning

algemeen verloop
- logaritmische curve = snelle toename naar asymptoot

  1. anticipatie fase = neurogeen
  2. cardiodynamische fasse
    - snelle maar kleine toename
    - stagnatie
  3. snelle component = neurogeen
  4. trage fase
    - bereiken van steadystate
    - humoraal
  5. trage componenten bij hoge inspanningen
  6. recuperatie fase
    - snelle fase = neurogeen
    - trage fase = humoraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

cardiodynamische fase

A

oorzaak
- onmiddelijke toename van VO2 opname door longen
- geen reflextie van spiermetabolsime = buitenbeschouwing laten voor VO2 respons op intensiteit
- gevolgd door stagnatie = werkelijke respons

mechanisme
1. begin van bewging
2. activatie van spierpompen
3. hogere veneuze terugflow van gepooled bloed in OL
4. hoger HD
5. meer bloed naar longen
6. hogere ventilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

snelle componenten

A

= 3-4 min respons

  1. mechanisme = 2 theoriën
    - onvoldoende cardiovasculaire & pulmonale capaciteit
    –> limiet ligt bij zuurstof TOEVOER
    - metabole traagheid: mitochondrion kunnen niet snel werken
    —> limiet ligt bij zuurstof VERBRUIK
  2. gevolgen
    - O2-deficiet bij begin van inspanning
    - overname door anaerobe metabolisme
  3. factoren
    - trainingstoestand
    –> vb: 800m lopers gaan na 1:30 al volledige respons hebben
    - pathologie bv: COPD
    - leeftijd
    - proberen versnellen door warming up
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

steady state & trage componenten

A
  1. steady state
    - geen veranderingen in ventilatie
    - enkel bij lage intensiteiten
    –> excersise intensity continum
    - anders overname van trage componenten
  2. trage componenten = GET
    - hoger zuurstof verbruik dan verwacht = daling van mechanische efficiëntie
    - overstijgen van aerobe drempel
    - hogere ventilatie door anaerobe verbranding & andere spiervezels
    - vb: type 2 minder efficient als 1
  3. factoren
    - 80% door spieren = verzuring, spiertypes, vermoeiing
    - 20% door lichaam = cardiaal werk, werk van hulpspieren, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inspanningszones

A
  1. moderate
  2. aerobe drempel
  3. heavy
  4. anaerobe drempel
  5. severe
  6. VO2 max
  7. extreme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zuurstof opname na inspanning

A

= EPOC post excersise oxygen consumption
= afterburn

afh van intensiteit & duur inspanning
max 30l O2 = 150kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

controle hormoon afgifte

A
  1. puslatief
    - in uitbarstingen = schommelingen van hormoon levers
    - uren, dagen of zelf maanden
  2. negatieve feedback
    - op alle hormonen
    - hogere concentraties in bloed = remmen van productie
  3. 1 hormoon kan andere hormonen zelf beïnvloeden
  4. aantal receptoren
    - regulatie van gevoeligheid cel & plasma concentratie
    - down regulatie = minder receptoren = minder gevoelige cel & hogere concentratie
    - up regulatie = meer receptoren
    - vb: upregulatie ondanks hoge afgifte voor tegenwerking andere hormonen te voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hormonale regulatie tijdens inspanning algemeen

A
  1. inspanning
    - gecoördineerde integratie van fysiologische & biologische systemen
    - verstoring van homeostases
    - communicatie tussen verschillende weefsels & organen
  2. zenuwstelsel
    - snel
    - kortdurig effect
    - lokaal door zenuwen
  3. endocrien systeem
    - langzaam
    - langdurig
    - algemene effecten door bloedbaan
    –> toch specifiek door receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

algemeen hormonen 1

A
  1. ADH antidiuretisch hormoon = waterretentie
  2. aldosteron = resorptie van Na in nieren ≈ waterretentie
  3. groeihormoon = eiwitsynthese (hypertrofie) & hoger vetverbuik
  4. T3 tri-jodothyronin & T4 thyroxine
    - eiwitsynthese
    - glucose opname, glycolyse & glycogenese
    - vetmobilisatie
  5. TSH thyreotropine = T3 & T4 controleren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

algemeen hormonen 2

A
  1. cortisol
    - glucogenese, glucose verbruik
    - eiwit degradatie
    - anti-ontsteking, vasocontrictie & remming afweerreacties
    - vetmobilisatie
  2. insuline = facilitator glucosetransport, glycogenese & glucogenese
  3. glucagon = glycogenolyse & glucogenese
  4. testosteron = retentie spiereiwit & hypertrofie
  5. eyrotropoëtine = productie RBC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

nor- & adrenaline

A

= catecholamines

  1. functies
    - chronotropie & inotropie = hogere BD
    - glycogenolyse
    - afgifte glucose & VVZ
    - herverdeling bloed naar skeletspieren
    - hogere ademhaling
  2. afh van intensiteit
    - noradrenaline = lage intensiteit: vanaf 50% VO2max
    - adrenaline = hoge int.: vanaf 75% VO2max
    - evenredige stijging doorheen duur inspanning
    - snellere daling van adrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

plasma glucose & insuline tijdens inspanning

A
  1. afwijkingen
    - altijd grotere afwijkingen bij ongetrainden
    - veel hogere verstoringen bij zelfde inspanning
    - relatief grotere inspanning
  2. energielevering
    - grotere daling plasmaglucose bij ongetrainde
    - getrainde = meer intramusculaire KH & vetten gebruiken
  3. insuline daling
    - ondanks hogere glucose opname nodig
    - door up-regulatie
    - meer afscheiding maar nog meer receptoren = lage plasma niveau
    –> te hoge concentraties = inhibitie glycolyse & glucogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hormonen voor glucose metabolisme

A
  1. verbruik = glycogenolyse & glucogenese
    - glucagon van pancreas = piek op 15min
    - cortisol van adrenale cortex = piek op 30min
    - (nor)adrenaline van adrenale medulla = langzame stijging beide doorheen inspanning
    - overname van elkaar
  2. glucose opname = insuline van pancreas
  3. verloop tijdens inspanning
    - plasmaglucose stijging tijdens inspanning
    –> zal altijd boven baseline van rust blijven
    - daling onder baseline tijdens herstel
    –> nog veel GLUT4-transporters aanwezig
    - langzaam herstel = minuten tot opnieuw baseline
22
Q

hormonen voor vetmetabolisme

A
  1. acvitvatie van lipase = ververbruik
    - nor-, adrenaline & cortisol
    - groeihormoon van voorste hypofyse
  2. secundaire hormonen = TSH, T3 & T4
  3. verloop tijdens inspanning
    - eerste halfuur = pas begin = overname KH
    - 30min = piek van cortisol
    - overname door alle andere hogrmonen
    - voornamelijk groeihormoon = sterke stijging
23
Q

specifieke effecten glucose & vetmetabolisme

A
  1. plasmaglucose
    - verhoging door glucagon, nor-, adrenaline & cortisol
    - bevordering glycogenolyse & glucogenese
    - hogere hoeveelheid glucose in bloed voor verbruik
  2. insuline
    - opname van glucose die vrijgemaakt is door hormonen
    - daling tijdens lange inspanning = inspanning zelf maakt insuline efficiënter
  3. lage KH reserveres
    - hormoon overschakeling naar vetoxidatie
    - door voornamelijk groeihormoon
    –> enige die verschillend is van KH maar andere hebben ook een rol
  4. cortisol
    - versnelling lipolyse
    - daling na lange tijd
    - overname door catecholamines & groeihormoon
24
Q

vloeistof & elektrolyten balans

A

belang
- metabole functie
- cardiovasculaire functie
- thermoregulatie functie

  1. begin van inspanning
  2. ophoping van metabole bijproducten
  3. hogere osmotische druk
  4. verplaatsing van vloeistof intracellulair & intersitiële ruimte
  5. zweten heefd toch nog voorrang ondanks laag plasma volume
  6. hogere bloeddruk
  7. compensatie door endociren systeem
    - aldosteron = Na-retantie primair -> secundair waterretentie
    - ADH = primair waterretentie
25
Q

aldosteron & RAAS

A
  1. RAAS = sturing van bloeddruk
    - te weinig water = lager plasma volume
    - lager debiet in nieren
    - renine -> angiotensine -> angiotensine I -> angiotensine II door ACE -> aldosteron
  2. aldosteron
    - regulering bloeddruk
    - vasoconstrictie
    - reabsorptie Na & water
  3. inspanning
    - veel zweten = daling plasma volume
    - progessieve stijging tijdens inspanning
    - daling plasma volume zoveel mogelijk tegengaan
26
Q

ADH

A

= anti-diuretisch hormoon

  1. functie
    - waterretantie
    - stijging bloeddruk & plasma volume
    - vrijgave door stijging van osmolariteit
    –> meting in hypothalamus
  2. inspanning
    - geconcentreerder bloed door zweten
    - ≈ dehydratatie
    - reabsorptie van water in nieren = conserving
27
Q

vloeistof balans tijdens training

A
  1. training
  2. daling van plasmavolume
  3. rust
  4. supercompensatie van plasmavolume
  5. daling hematocriet
    - lagere viscositeit
    - betere circulatie & beschikbaarheid zuurstof
    - sterke correlatie met SV & VO2max
  6. omgekeerde mechanisme bij detraining
28
Q

VO2max

A
  1. factoren die beïnvloeden
    - maximale test van zuurstof cascade
    - aanvoer = longen
    - vervoer = bloedvaten
    - verbruik = cellulair
  2. limeterende factoren
    - gezond = altijd vervoer
    –> voornamelijkste training atleten
    - pathologie = specifiek
    - COPD, hartfalen, mitochondrionale myopatie
  3. minder bij vrouwen
    - 10%
    - minder hemoglobine
    - meer vetmassa
29
Q

delen zuurstof cascade

A
  1. externe respiratie
    - van buiten lichaam naar bloed
    - longventilatie = lucht binnenbrengen
    - longdiffusie = zuurstof & CO2 uitwisseling in bloed
  2. transportcapaciteit
    - via bloed
    - PO2 = 105 & PCO2 = 40 alveolair
    - PO2 = 100 & PCO2 = 40 arterieel
    - PO2 = 40 & PCO2 = 46 veneus
    –> diffusie in longen door verschillen
  3. interne respiratie
    - gasuitwisseling tussen bloed & weefsel
    - capillaire diffusie
30
Q

acute cardiovasculaire aanpassingen aan inspanning

A
  1. toenemende behoefte
    - zuurstof in actieve spieren
    - substraatverbruik, metabole processen & bijproducten
    - lichaamstemperatuur
    - pH-daling door H-concentratie in spieren
  2. algemene reactie = altijd
    - centrale aanpassingen = toename & herverdeling HD
    - lokale aanpassingen = toename doorbloeding actieve spieren & toename diffusie
  3. specifieke reacties
    - HF
    - SV
    - HD
    - BD
    - …
31
Q

acute cardiovasculaire aanpassing van de hartspier

A

= doorbloeding in hartspier

  1. zuurstof extractie
    - voornamelijk aerobe energielevering
    - zuurstof extractie in rust = 75%
    –> bij inspanning enkel meer O2 door hoger debiet
    - VO2myocard = HF x SBD
  2. toename debiet
    - 5x groter coronair debiet
    - hoger HD & hogera aandeel van HD
    - lokale vasodilatoren vb: lokale metabole factoren
    - coronaire aterosclerose = druk op debiet & geen compensatie door hogere extractie mogelijk
  3. substracten
    - lage intensiteit = vet
    - hoge intensiteit = opname van circulerend lactaat & gebruikt als intermediaire metaboliet
    –> door aanwezigheid lactaat dehydrogenase
32
Q

normale hartfrequentie

A
  1. normen in rust
    - 18-40 bpm = bradycardie bij duursporter
    - 60-80 bpm = gemiddeld
    - 80-100 of hoger = inactieve of niet-getrainde
  2. goede meting
    - sochtends na rust
    - totale ontspanning
    - gemiddelde meten over meerdere dagen
  3. inspanning
    - hogere HF zelfs voor inspanning = anticipatie
    - vrijmaking noradrenaline OS
    - daling vagale (PS) tonus
33
Q

maximale hartfrequentie

A
  1. inschatting
    - globaal gezien
    - 220 - leeftijd voor mannen
    - 226 - leeftijd voor vrouwen
    - of 208-0,7xleeftijd
    - voor iedereen verschillend = effectief moeten meten
  2. definitie
    - hartslag bij inspanning tot maximale uitputting
    - afh van soort inspanning, dag tot dag, vermoeidheid & mogelijk trainingstoestand
    - leeftijdsgerelateerde daling
34
Q

acute aanpassingen aan HF

A
  1. steady-state hartfrequentie: submaximaal niveau
    - rechtlijnig verband VO2max & HF
    - voor elke VO2max een HF die contstant blijft
    - snelle aanpassing van HF tot steady state = 1-2 min
    –> duurt langer bij hogere HF
    - optimale HF voor bepaalde behoefte bij intensiteit
  2. stijging door
    - daling PS = vooral bij lage intensiteit
    - stijging OS = vooral bij hoge -
    - toename circulerende catecholamines door bijnier = vooral bij hoge -
35
Q

factoren die submaximale HF beïnvloeden

A

lichaamsbouw = lager als groter
leeftijd = bij ouder worden minder OS
geslacht
trainingstoestand
omgevingstemperatuur
mechanische efficiëntie
habituatie
medicatie = beta-blokkers
dagritme

36
Q

acute aanpassingen slagvolume

A
  1. toename
    - lineair tot 40-60%
    - afvlakking = niet-lineair
    - verder doorstijgen door training = lagere maximale HF door langere vulling
  2. stijging door hogere EDV
    - veneuze terugvloei = preload
    - ventriculaire uitzettingsmogelijkheid
    - Frank-starling = hogere inotropie door beter vulling
    - vooral bij lage intensiteiten
  3. stijging door lagere ESV
    - ventriculaire contractiliteit
    - door hogere OS & catecholamines
    - vooral bij hoge intensiteiten
    - druk in aorta & pulmonaire arteriele druk = afterload door vasodilatatie
37
Q

slagvolume bij lichaamshoudingen

A
  1. in rust
    - rechtop = lagere veneuze terugvloei door zwaartekracht = lage SV
    - neerliggend = hoge SV
  2. inspanning
    - rechtop vb: lopen = verdubbeling door stijging EDV & daling ESV
    - neerliggend vb: zwemmen = 30% toename door als hoge SV in rust
  3. mechanismen veneuze terugvloei bij inspanning
    - spieractiviteit = spierpomp
    - ademhaling = intrathoracale & -abdominale drukken
    - herverdeling van bloed door vasoconstrictie in niet actieve delen
38
Q

acute aanpassing van HD

A
  1. verloop
    - HF = lineair
    - SV = niet-lineair
    - HD = lineair
  2. waardes
    - rust = 5l/min afh van lichaamsdimenties
    - max 20-40l/min afh van trainingstoestand
39
Q

acute aanpassing van SBD

A
  1. stijging 120->200
    - toename van HMV
    - betere doorbloeding door bloedvaten
    - bepalen van bloedplasma die cappilairen verlaat
    - bevorden van afgifte proces
  2. steady state bij submaximale traning
    - stijging bij begin inspanning door vasoconstrictie van OS
    - ook steady state van SBD
    - daling na een tijd lokale vasodilatoren
40
Q

acute aanpassing van DBD & algemene BD

A
  1. stijging DBD
    - weinig verandering bij submaximale & maximale inspanning
    - >15mmHg stijging = pathologisch
    –> stopzetten van diagnostische inspanningstest
  2. andere effecten op BD
    - meer spieren in werking = meer dichtdrukken cappilairen
    –> lagere bloeddruk
    - dubbelproduct = HF x SBD
    –> maat voor myocardiale O2-opname & doorbloeding
    - overdreven reactie bij gewichtheffen door valsalve maneuvre
    –> uitademen terwijl neus & glottis gesloten
41
Q

acute effecten statisch vs dynamische bewegingen

A

statisch / dynamisch
1. VO2 zuurstofopname: + / +++
2. hartfrequentie: + / +++
3. slagvolume = / ++
4. hartminuutvolume + / +++
5. perifere weerstand = / -
6. SBD: ++ / ++
7. DBD: +++ / =

42
Q

acute aanpassing van doorbloeding

A
  1. begin met inspanning
  2. OS-activatie
  3. overal vasoconstrictie
  4. vrijkomen van metabole bijproducten
  5. vasodilatatie = enkel in actieve spieren
  6. bijkomende vasodilatatie in huid voor thermoregulatie
  7. netto resultaat
    - enkel vasoconstrictie van niet-essentiële organen = renaal & splanchnische criculatie
    - fractie van doorbloeding hersenen daalt maar debiet blijft gelijk
43
Q

beperkingen van doorbloeding

A
  1. daling nierdoorbloeding = daling regulatie vochtbalans & eliminatie van bijproducten
  2. daling leverdoorbloeding = verminderde afbraak van metaboe bijproducten
  3. daling maag & darmdoorbloeding = slechtere vertering
  4. stijging spierdoorbloeding zorgt voor competitie van sport na eten
44
Q

acute aanpassingen aan zuurstofextractie

A
  1. zuurstofextractie in rust
    - 20ml O2 in 100ml bloed arterieel
    - 14ml O2 in 100ml bloed veneus
    - verschil van 6ml
  2. zuurstofextractie bij inspanning
    - verschil 3x groter
    - geen toename arterieel = enkel hogere extractie
    - nadering van 0 in actieve spieren
  3. menging in rechter atrium
    - niet actieve spieren ≈in rust = 14ml
    - actieve spieren ≈ 0ml
    - samenkomen = nooit lager als 4ml
45
Q

acute aanpassingen aan plasmavolume

A
  1. veranderingen bij verschillende soorten inspanning
    - krachttraning = afh van int. = 10-15% reductie
    - 1 min maximaal = 15-20% reductie
    - langdurige inspanning = 10-15% reductie
    - snelle dalingen door osmotische aantrekking van metabole bijproducten
  2. zweten
    - vooral intersitieel vocht verliezen
    –> door hogere osmotische drukken
    - toch extra verlies van plasma volume door zweten = voorrang

daling vocht = stijging hematocreit

46
Q

acute aanpassing van longventilatie

A
  1. aanpassingen
    - neurogeen = snelle regulatie
    –> door mechano- & hymodynamische receptoren
    - humoraal = trage regulatie
    –> door chemoreceptoren
    - ook andere factoren: K, temp & catecholamines
  2. acute verandering
    - ventilatie = tidal volume x ademfrequentie
    - snelle toename van tidal volume
    - gevolgd door toename van frequentie
47
Q

drempels op ventilatie curves

A
  1. drempels
    - aerobe drempel = start anaerobe component
    - anaerobe drempel = boven maximum capaciteit buffer
    –> door doen tot zelf-toxificatie
    - stijgingen van ventilatie ook door andere mechanismes
  2. VE/VO2-curve
    - verloopt lineair: VE/VO2 ≈ 20
    - 1e stijging = ventilatie/aerobe drempel
    –> stijging tot 33
    - stijging van O2 opname door minder efficiente anaerobe systemen
    - 2e stijging = lichter = anaerobe drempel
  3. VE/VCO2-curve
    - enige stijging = anaerobe drempel
    - stijging van CO2 door buffering = uiademen H+ via CO2
48
Q

andere mechanismen die leiden tot hyperventilatie

A
  1. neurogeen
    - toename motor units
    - niet lineair verloop
    - activatie van minder efficiente spiervezels types
  2. humoraal = niet-metabool gebonden
    - zuur-base regulatie
    - catecholamines
    - temperatuur
    - kalium
49
Q

acute aanpassing van difussie O2

A
  1. toename van O2 aan longen
    - PO2 arterieel in rust = 100
    - PO2 arterieel bij maximale inspanning = 115
    - toename geperfuseerde capillairen = hoger debiet
    - vooral in longtoppen
  2. transsittijd
    - rust = 1sec
    - blijft constant ondanks hoger debiet
    - door toename diameter cappilairen
    - kan zakken bij maximale inspanning tot 0,5sec
    - onder 0,3sec = pathologisch = te weinig tijd voor difussie
    - longen kunnen limiterende factor worden bij topsport
50
Q

acute aanpassing van difussie CO2

A
  1. daling van CO2 arterieel
    - PCO2 arterieel in rust = 40
    - PCO2 arterieel bij maximale inspanning = 20
    - geen probleem van transit tijd door snellere diffusie van CO2
  2. toename van CO2 veneuz
    - PCO2 veneus in rust = 45
    - PCO2 veneus bij maximale inspanning = 75
    - zorgt voor veel grotere verchillen = snellere diffusie
51
Q

regulatie van zuurtegraad

A

bicarbonaat buffer
1. intra- & extracellulair: H + HCO3- -> H2CO3 -> H20 + CO2
2. CO2 in bloedbaan
3. CO2 elimineren
- pulmonaire ventilatie
- nierfunctie

intracellulair buffers
- eiwitten = acceptoren op COO- & NH3 uiteindes
- fosfaatbuffer = ADP + PCr + H+ -> ATP = Cr
extracellulaire buffers
- hemoglobine = HB + H -> HHb
- plasma-eiwitten