Eerste Wereldoorlog H2 Flashcards

1
Q

Industrialisatie

A

Het ontstaan van fabrieken en een consumptiemaatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Consumptiemaatschappij

A

Een maatschappij waarin producten in allerlei winkels verkocht kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nationalisme

A

sterke liefde voor het eigen volk, het verlangen naar een eigen staat en het streven om de eigen staat sterker te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

militarisme

A

verheerlijking van alles wat met het leger en oorlog te maken heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

modern imperialisme

A

de Europese machtsuitbreiding van Azië en Afrika vanaf 1870 waardoor grote koloniale rijken ontstonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wapenwedloop

A

strijd om het sterkste bewapend te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vijandbeelden

A

negatieve beelden over andere volkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bondgenootschappen

A

landen die militair samenwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Centralen

A

Duitsland, Oostenrijk en hun bondgenoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geallieerden

A

bondgenoten in de Eerste en Tweede Wereldoorlog: Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland/de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en bondgenoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gavrillo Princip

A

een Servische nationalist. In 1914 doodde hij de Oostenrijkse kroonprins Frans Ferdinand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Frans Ferdinand

A

was de kroonprins van Oostenrijk-Hongarije.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Schlieffenplan

A

Duits oorlogsplan in 1914 om eerst vanuit België Frankrijk binnen te vallen, Frankrijk binnen zes weken te verslaan en daarna met Rusland af te rekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Loopgraaf

A

gang in de grond waarin militairen beschermd zijn tegen de vijand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onbeperkte duikbotenoorlog

A

Duitse oorlogvoering op zee vanaf 1917 waarbij onderzeeërs alle vijandelijke schepen, ook vrachtschepen en passagiersschepen, tot zinken brachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Russische revolutie

A

revolutie waardoor de regering van de tsaar (keizer) vervangen werd door een communistische regering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wapenstilstand

A

een afspraak om te stoppen met vechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

censuur

A

toezicht op de media

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

propaganda

A

het eenzijdig verspreiden van bepaalde ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Totale oorlog

A

een oorlog waaraan de hele maatschappij meedoet.

20
Q

herstelbetalingen

21
Q

Vrede van Versailles

A

vredesverdrag tussen de geallieerden en Duitsland waarmee in 1919 de Eerste Wereldoorlog officieel eindigde.

22
Q

Demilitarisatie:

A

het verminderen van het aantal wapens, militairen en andere militaire zaken.

23
Q

Volkenbond

A

volkerenorganisatie die in 1919 werd opgericht.

24
Q

Republiek van Weimar

A

naam van het democratische Duitsland van 1919 tot 1933.

25
Q

dolkstootlegende

A

het verhaal dat Duitsland de oorlog had verloren door verraad van de democraten.

26
Q

inflatie

A

het minder waard worden van geld

27
Q

nationaalsocialisme

A

zeer nationalistische, antidemocratische, militaristische en racistische beweging

28
Q

fascisme

A

zeer nationalistische, antidemocratische en militaristische beweging.

29
Q

staatsgreep

A

een plotselinge, gewelddadige verovering van de regeringsmacht

30
Q

Dawesplan

A

een plan om Duitsland met Amerikaanse leningen te helpen. Met de leningen kon Duitsland de economie op de been helpen en herstelbetalingen doen.

31
Q

Beurskrach

A

sterke en snelle daling van de aandelenkoersen op de beurs.

32
Q

Economische crisis

A

slechte toestand van de economie.

33
Q

extreemlinks

A

voor het gebruik van geweld en revolutie om politieke doelen te bereiken

34
Q

Communisme

A

revolutionair socialisme volgens de opvattingen van Lenin.

35
Q

Rode Leger

A

Leger van de communisten

36
Q

geheime politie

A

Politie maar dan geheim

37
Q

terreur

A

Mensen angst aan jagen

38
Q

Sovjet-Unie

A

Communistisch Rusland

39
Q

totalitaire staat

A

een land waarin afwijkende meningen niet zijn toegestaan en de burgers altijd in de gaten worden gehouden.

40
Q

Planeconomie

A

economie waarin de staat vooraf bepaalt wat er geproduceerd moet worden.

41
Q

Vijfjarenplan

A

plan waarin staat wat er in vijf jaar geproduceerd moet worden.

42
Q

Collectivisatie

A

het in gemeenschappelijk bezit brengen van land, vee en werktuigen.

43
Q

Dwangarbeider

A

persoon die onder dreiging van straf werk tegen zijn wil doet.

44
Q

stalinisme

A

extreem onderdrukkende vorm van communisme.

45
Q

Persoonsverheerlijking

A

het overdreven prijzen van iemand. Stalin werd als een soort god vereerd. Overal hingen zijn portretten en stonden zijn standbeelden

46
Q

Indoctrinatie

A

het systematisch opdringen van ideeën, via censuur en propaganda. Door de censuur kon er niets negatiefs over de Sovjet-Unie worden geschreven. De propaganda toonde de Sovjet-Unie als een land van gelukkige arbeiders en boeren.

47
Q

Showproces

A

rechtszaak die voor de schijn wordt gehouden en waarvan de uitslag van tevoren al vaststaat.

48
Q

Zuiveringen

A

het wegwerken van mensen die onbetrouwbaar worden gevonden.